text
stringlengths
80
6.25k
text_len
int64
32
3.12k
src
stringclasses
7 values
doch dient keer op keer, met name bij de oudere patiënt, overwogen te worden Voor deze ziekte dient een behandeling van immuunsuppressie met corticosteroïden kortdurend en langdurig azathiopurine overwogen te Refractaire coeliakie is een diagnose die berust op exclusie Patiënten met refractaire coeliakie type I presenteren zich waarschijnlijk op een iets jongere leeftijd dan patiënten met refractaire coeliakie type II De prognose van refractaire coeliakie type I lijkt goed Mortaliteit gerelateerd aan deze vorm van coeliakie werd door ons niet waargenomen (Al-toma ###) Mucosale afwijkingen bij refractaire coeliakie dienen onderscheiden te worden van een intestinaal T-cel lymfoom Ulceraties zonder T-cel lymfoom wordt ulceratieve jejunitis genoemd Refractaire coeliakie wordt meestal gezien bij volwassenen en de gemiddelde leeftijd van diagnose van refractaire coeliakie is meestal tussen de ## en <LEEFTIJD> jaar oud De meeste van deze patiënten ontwikkelen ernstige malabsorptie met gewichtsverlies, buikpijn en diarree Het lijkt er op dat patiënten met een refractaire coeliakie vaker homozygoot voor DQ# zijn (##%) dan patiënten met een gewone coeliakie (##%) (Al-toma ###) Mislukken van therapie kan berusten op dieetfouten, een foutief <PERSOON> JA Etiology of nonresponsive celiac disease results of a systematic approach Am J GE ###;## ###-##,<PERSOON> GA, Hill <PERSOON> intestinalis Curr Opin Infect Dis ###;##(#) ###-## Al-<PERSOON> CJ Survival in refractory retrospective evaluation of singlecentre experience Gut ### Oct;##(##) ###<DATUM> antigen-DQ# homozygosity and the development of refractory celiac disease and enteropathyassociated T-cell lymphoma Clin Gastroenterol Hepatol ###;#(#) #<DATUM> Daum S, <PERSOON> A, <PERSOON> autoimmune <PERSOON> CJ, Comans EFI ##F-fluorodeoxy-glucose Positron Emission Tomography versus Computed Tomography for the Detection of Enteropathy-associated T-cell Lymphoma in <PERSOON> Med ### in <PERSOON> CJJ Hoe vrij van gluten is glutenvrij ( brief ) <PERSOON-##> NK Microscopic colitis <PERSOON-##> F, <PERSOON-##> JY, Laberenne JE, <PERSOON-##> of antitransglutaminase antibodies as predictors of gluten-free diet compliance in adult celiac disease <PERSOON-##> WH, Goerres MS, von <PERSOON-##> PE, Hadithi M, Al-<PERSOON-##> CJ Flow cytometric determination of aberrant intra-epithelial lymphocytes predicts T-cell lymphoma development more accurately than T-cell clonality analysis in Refractory Celiac Disease Clin Immunol ### Nov ##; [Epub ahead of print] Kan het zinvol zijn een glutenvrij dieet op proef te adviseren? In algemene zin dient een glutenvrij dieet op proef niet te worden geadviseerd Wel is er een.
591
nvmdl
experience Gut ### Oct;##(##) ###<DATUM> antigen-DQ# homozygosity and the development of refractory celiac disease and enteropathyassociated T-cell lymphoma Clin Gastroenterol Hepatol ###;#(#) #<DATUM> Daum S, <PERSOON> A, <PERSOON> autoimmune <PERSOON> CJ, Comans EFI ##F-fluorodeoxy-glucose Positron Emission Tomography versus Computed Tomography for the Detection of Enteropathy-associated T-cell Lymphoma in <PERSOON> Med ### in <PERSOON> CJJ Hoe vrij van gluten is glutenvrij ( brief ) <PERSOON> NK Microscopic colitis <PERSOON> F, <PERSOON> JY, Laberenne JE, <PERSOON> of antitransglutaminase antibodies as predictors of gluten-free diet compliance in adult celiac disease <PERSOON-##> WH, Goerres MS, von <PERSOON-##> PE, Hadithi M, Al-<PERSOON-##> CJ Flow cytometric determination of aberrant intra-epithelial lymphocytes predicts T-cell lymphoma development more accurately than T-cell clonality analysis in Refractory Celiac Disease Clin Immunol ### Nov ##; [Epub ahead of print] Kan het zinvol zijn een glutenvrij dieet op proef te adviseren? In algemene zin dient een glutenvrij dieet op proef niet te worden geadviseerd Wel is er een het niet haalbaar is een biopsie te verrichten, bijvoorbeeld bij sommige verstandelijk gehandicapten Met name van mensen met Down syndroom en <PERSOON-##> syndroom is bekend dat er een hogere prevalentie bestaat ten opzichte van de normale populatie Deze mensen kunnen hun klachten niet altijd zelf aangeven Naast intestinale symptomen en extra-intestinale verschijnselen die in verband worden gebracht worden met coeliakie moet ook het gedrag meegewogen worden Er wordt in de literatuur beschreven dat aandoeningen van organische aard bij verstandelijk gehandicapten veelvuldig leiden tot gedragsproblemen, met name depressieve verschijnselen, automutilatie en angststoornissen kunnen optreden Indien geen andere oorzaak voor de klachten aan te tonen is en coeliakie aannemelijk blijft zou op proef met een glutenvrij dieet de diagnose coeliakie kunnen worden bevestigd dan wel uitgesloten; zie ook het hoofdstuk over lymfocytaire enteritis Bij verstandelijk gehandicapten (met name Down syndroom, <PERSOON-##> syndroom) met verdenking op coeliakie vanwege klachten, waarbij serologie geen uitsluitsel geeft en waarbij het niet haalbaar is een biopsie te verrichten, is op proef een glutenvrij dieet te overwegen om hiermee meer duidelijkheid Er is weinig literatuur beschikbaar over het nut en de duur van een proef glutenvrij dieet Een proef glutenvrij dieet van acht maanden lijkt lang en mogelijk niet voor iedereen haalbaar Een periode van enkele weken tot twee maanden zal beter vol te houden zijn Bij verstandelijk gehandicapten is het objectiveren van de kliniek en van het gedrag middels observatielijsten aan te bevelen en kan derhalve een langere proefperiode nodig zijn van <DATUM> <PERSOON-##> G.
555
nvmdl
gehandicapten Met name van mensen met Down syndroom en <PERSOON> syndroom is bekend dat er een hogere prevalentie bestaat ten opzichte van de normale populatie Deze mensen kunnen hun klachten niet altijd zelf aangeven Naast intestinale symptomen en extra-intestinale verschijnselen die in verband worden gebracht worden met coeliakie moet ook het gedrag meegewogen worden Er wordt in de literatuur beschreven dat aandoeningen van organische aard bij verstandelijk gehandicapten veelvuldig leiden tot gedragsproblemen, met name depressieve verschijnselen, automutilatie en angststoornissen kunnen optreden Indien geen andere oorzaak voor de klachten aan te tonen is en coeliakie aannemelijk blijft zou op proef met een glutenvrij dieet de diagnose coeliakie kunnen worden bevestigd dan wel uitgesloten; zie ook het hoofdstuk over lymfocytaire enteritis Bij verstandelijk gehandicapten (met name Down syndroom, <PERSOON> syndroom) met verdenking op coeliakie vanwege klachten, waarbij serologie geen uitsluitsel geeft en waarbij het niet haalbaar is een biopsie te verrichten, is op proef een glutenvrij dieet te overwegen om hiermee meer duidelijkheid Er is weinig literatuur beschikbaar over het nut en de duur van een proef glutenvrij dieet Een proef glutenvrij dieet van acht maanden lijkt lang en mogelijk niet voor iedereen haalbaar Een periode van enkele weken tot twee maanden zal beter vol te houden zijn Bij verstandelijk gehandicapten is het objectiveren van de kliniek en van het gedrag middels observatielijsten aan te bevelen en kan derhalve een langere proefperiode nodig zijn van <DATUM> <PERSOON> CJJ Histologic follow-up of people with celiac disease Dermatitis herpetiformis (DH, synoniem de ziekte van Duhring) is een huidziekte die wordt gekenmerkt door een heftig jeukende papulovesiculeuze eruptie met een symmetrische verdeling op vooral de ellebogen, de strekzijde van de onderarmen, de knieën, de nates, het sacrum en het behaarde hoofd Minder vaak zijn er afwijkingen op de romp, in de liezen en op het gelaat Sporadisch is ook het mondslijmvlies aangedaan De huiduitslag begint met #– # millimeter grote erythemateuze maculae, die zich snel ontwikkelen tot papeltjes, waarop gerangschikt Het beeld is meestal polymorf en soms zijn de blaasjes zo klein, dat ze nauwelijks kunnen worden gezien, maar beter kunnen worden gepalpeerd Kenmerkend voor DH is de heftige jeuk, die als branderig en ondraaglijk wordt ervaren Bij presentatie zijn de meeste blaasjes dan ook opengekrabd en niet zelden worden alleen excoriaties en crusteuze elementen aangetroffen (<PERSOON> ##-##% van de patiënten met DH heeft HLA-DQ#, en bijna alle overigen HLA-DQ# (<PERSOON>, ###) DH is een chronische aandoening met een wisselende mate van activiteit Bij slechts <PERSOON> and management of the cutaneous manifestations of celiac Fry L, <PERSOON> WF, Haffenden G, Ring N, et al Long term follow-up of dermatitis herpetiformis with and without dietary gluten withdrawal <PERSOON> herpetiformis problems, progress and prospects <PERSOON> ###;## ###.
558
nvmdl
of people with celiac disease Dermatitis herpetiformis (DH, synoniem de ziekte van Duhring) is een huidziekte die wordt gekenmerkt door een heftig jeukende papulovesiculeuze eruptie met een symmetrische verdeling op vooral de ellebogen, de strekzijde van de onderarmen, de knieën, de nates, het sacrum en het behaarde hoofd Minder vaak zijn er afwijkingen op de romp, in de liezen en op het gelaat Sporadisch is ook het mondslijmvlies aangedaan De huiduitslag begint met #– # millimeter grote erythemateuze maculae, die zich snel ontwikkelen tot papeltjes, waarop gerangschikt Het beeld is meestal polymorf en soms zijn de blaasjes zo klein, dat ze nauwelijks kunnen worden gezien, maar beter kunnen worden gepalpeerd Kenmerkend voor DH is de heftige jeuk, die als branderig en ondraaglijk wordt ervaren Bij presentatie zijn de meeste blaasjes dan ook opengekrabd en niet zelden worden alleen excoriaties en crusteuze elementen aangetroffen (<PERSOON> ##-##% van de patiënten met DH heeft HLA-DQ#, en bijna alle overigen HLA-DQ# (<PERSOON>, ###) DH is een chronische aandoening met een wisselende mate van activiteit Bij slechts <PERSOON> and management of the cutaneous manifestations of celiac Fry L, <PERSOON> WF, Haffenden G, Ring N, et al Long term follow-up of dermatitis herpetiformis with and without dietary gluten withdrawal <PERSOON> herpetiformis problems, progress and prospects <PERSOON> ###;## ### afkomstig uit de noordelijke helft van Europa In de diverse Europese landen zijn In Utah, USA, waar veel bewoners afkomstig zijn uit Noord-Europa, was de prevalentie Shibahara ###) Deze verschillen kunnen grotendeels worden verklaard uit genetische en omgevingsfactoren De HLA-typen DQ# en DQ# zijn onder negroïden en Aziaten zeer zeldzaam Bovendien is hun dieet meer gebaseerd op rijst en niet-glutenbevattende granen De gemiddelde leeftijd waarop de ziekte zich manifesteert ligt tussen de ##-<LEEFTIJD> jaar, met een spreiding van # – <LEEFTIJD> jaar DH is relatief zeldzaam op de kinderleeftijd en in de adolescentie Er is een sterke familiaire predispositie met een duidelijk verhoogde prevalentie van <DATUM> van coeliakie of DH, vooral bij eerstegraads familieleden van patiënten met DH (Reunala ###, Hervonen ###) DH komt iets vaker voor bij mannen dan bij vrouwen Reunala ### Mobacken ###; Moi ###; Gawkrodger ###; Gawkrodger DJ, Blackwell JN, Gilmour HM, Rofkind EA, Heading RC, Barnetson R StC Dermatitis herpetiformis diagnosis, diet and demography <PERSOON> K, <PERSOON>-degree relatives are frequently affected in coeliac disease and dermatitis herpetiformis <PERSOON> LA Incidence and prevalence of dermatitis herpetiformis in <PERSOON-##> and prevalence of dermatitis herpetiformis in a county in central Sweden, with comments on the course of the disease and IgA deposits as diagnostic criterion Acta Derm Ratnam KV IgA dermatosis in an adult Chinese population.
601
nvmdl
Europa In de diverse Europese landen zijn In Utah, USA, waar veel bewoners afkomstig zijn uit Noord-Europa, was de prevalentie Shibahara ###) Deze verschillen kunnen grotendeels worden verklaard uit genetische en omgevingsfactoren De HLA-typen DQ# en DQ# zijn onder negroïden en Aziaten zeer zeldzaam Bovendien is hun dieet meer gebaseerd op rijst en niet-glutenbevattende granen De gemiddelde leeftijd waarop de ziekte zich manifesteert ligt tussen de ##-<LEEFTIJD> jaar, met een spreiding van # – <LEEFTIJD> jaar DH is relatief zeldzaam op de kinderleeftijd en in de adolescentie Er is een sterke familiaire predispositie met een duidelijk verhoogde prevalentie van <DATUM> van coeliakie of DH, vooral bij eerstegraads familieleden van patiënten met DH (Reunala ###, Hervonen ###) DH komt iets vaker voor bij mannen dan bij vrouwen Reunala ### Mobacken ###; Moi ###; Gawkrodger ###; Gawkrodger DJ, Blackwell JN, Gilmour HM, Rofkind EA, Heading RC, Barnetson R StC Dermatitis herpetiformis diagnosis, diet and demography <PERSOON> K, <PERSOON>-degree relatives are frequently affected in coeliac disease and dermatitis herpetiformis <PERSOON> LA Incidence and prevalence of dermatitis herpetiformis in <PERSOON> and prevalence of dermatitis herpetiformis in a county in central Sweden, with comments on the course of the disease and IgA deposits as diagnostic criterion Acta Derm Ratnam KV IgA dermatosis in an adult Chinese population dermatitis herpetiformis in <PERSOON> herpetiformis in Finland Acta Derm Venereol (Stockh) <PERSOON> of familial dermatitis herpetiformis <PERSOON> M, <PERSOON> M ,et al Dermatitis herpetiformis in <PERSOON> JB, Tulloch JE, <PERSOON-##> incidence and prevalence of dermatitis Dermatitis herpetiformis is de cutane manifestatie van gluten-gevoelige ziekte (gluten is DH toont dezelfde HLA-predispositie als coeliakie en komt nagenoeg alleen voor bij HLADQ# en/of DQ# positieve individuen (Balas et al ###) Alle patiënten met DH hebben een reageren goed op een glutenvrij dieet Het spectrum van intestinale afwijkingen bij patiënten met dermatitis herpetiformis varieert van minimale infiltratie van T-lymfocyten in het jejunumepitheel tot volledige vlokatrofie (<PERSOON-##> ###) Niet meer dan ##% van de patiënten met DH heeft – doorgaans milde - symptomen van coeliakie, waaronder die van malabsorptie zoals anemie Patiënten met klinisch ernstige coeliakie zouden nooit dermatitis Alle patiënten met dermatitis herpetiformis hebben een – meestal Net als bij coeliakie hebben patiënten met DH een verhoogde kans op auto-immuunziekten (<PERSOON-##> ###), vooral schildklierpathologie (##-##% van de patiënten, afhankelijk van de diagnostische criteria) (Cunningham ###, Gaspari ###), diabetes mellitus type I (#,#%) die vaker bij patiënten met DH zouden voorkomen zijn onder meer vitiligo, de ziekte van Addison, de ziekte van Sjögren, het fenomeen van Raynaud, reumatoïde artritis en colitis.
619
nvmdl
in <PERSOON> herpetiformis in Finland Acta Derm Venereol (Stockh) <PERSOON> of familial dermatitis herpetiformis <PERSOON> M, <PERSOON> M ,et al Dermatitis herpetiformis in <PERSOON> JB, Tulloch JE, <PERSOON> incidence and prevalence of dermatitis Dermatitis herpetiformis is de cutane manifestatie van gluten-gevoelige ziekte (gluten is DH toont dezelfde HLA-predispositie als coeliakie en komt nagenoeg alleen voor bij HLADQ# en/of DQ# positieve individuen (Balas et al ###) Alle patiënten met DH hebben een reageren goed op een glutenvrij dieet Het spectrum van intestinale afwijkingen bij patiënten met dermatitis herpetiformis varieert van minimale infiltratie van T-lymfocyten in het jejunumepitheel tot volledige vlokatrofie (<PERSOON> ###) Niet meer dan ##% van de patiënten met DH heeft – doorgaans milde - symptomen van coeliakie, waaronder die van malabsorptie zoals anemie Patiënten met klinisch ernstige coeliakie zouden nooit dermatitis Alle patiënten met dermatitis herpetiformis hebben een – meestal Net als bij coeliakie hebben patiënten met DH een verhoogde kans op auto-immuunziekten (<PERSOON> ###), vooral schildklierpathologie (##-##% van de patiënten, afhankelijk van de diagnostische criteria) (Cunningham ###, Gaspari ###), diabetes mellitus type I (#,#%) die vaker bij patiënten met DH zouden voorkomen zijn onder meer vitiligo, de ziekte van Addison, de ziekte van Sjögren, het fenomeen van Raynaud, reumatoïde artritis en colitis ontbreekt Deze auto-aandoeningen kunnen zowel vóór als na het klinisch manifest worden Patiënten met dermatitis herpetiformis hebben een verhoogd risico op het <PERSOON> linkage of celiac disease Cunningham MJ, Zone JJ Thyroid abnormalities in dermatitis herpetiformis prevalence of clinical thyroid disease and thyroid autoantibodies <PERSOON-##> PP Dermatitis herpetiformis an evaluation of diagnostic criteria <PERSOON-##> CM, <PERSOON-##> TJ, Katz SI Prevalence of thyroid abnormalities in patiënts with dermatitis herpetiformis and in control subjects with HLA-B#/-<PERSOON-##> M, <PERSOON-##> occurrence of type # diabetes in patiënts with dermatitis herpetiformis and their first-degree relatives <PERSOON-##> RP, Callen JP Dermatitis herpetiformis autoimmune disease associations <PERSOON-##> herpetiformis close to unravelling a disease <PERSOON-##> ###;## ### Er is sinds de eerste beschrijving van een lymfoom bij een patiënt met dermatitis herpetiformis in ### (Gjone ###) veel aandacht besteed aan een mogelijk toegenomen frequentie van deze maligne tumoren Naast case-reports (Reunala ###, Bose ###) werden series van patiënten met DH gepubliceerd met daarin vermeld het aantal Tabel # Aantal lymfomen in series patiënten met dermatitis herpetiformis en relatief Studies waarin geen lymfomen werden gevonden (controlegroep niet nodig) In veel gevallen was het aantal patiënten gering en/of was er geen controlegroep om een.
609
nvmdl
het klinisch manifest worden Patiënten met dermatitis herpetiformis hebben een verhoogd risico op het <PERSOON> linkage of celiac disease Cunningham MJ, Zone JJ Thyroid abnormalities in dermatitis herpetiformis prevalence of clinical thyroid disease and thyroid autoantibodies <PERSOON> PP Dermatitis herpetiformis an evaluation of diagnostic criteria <PERSOON> CM, <PERSOON> TJ, Katz SI Prevalence of thyroid abnormalities in patiënts with dermatitis herpetiformis and in control subjects with HLA-B#/-<PERSOON> M, <PERSOON> occurrence of type # diabetes in patiënts with dermatitis herpetiformis and their first-degree relatives <PERSOON> RP, Callen JP Dermatitis herpetiformis autoimmune disease associations <PERSOON> herpetiformis close to unravelling a disease <PERSOON> ###;## ### Er is sinds de eerste beschrijving van een lymfoom bij een patiënt met dermatitis herpetiformis in ### (Gjone ###) veel aandacht besteed aan een mogelijk toegenomen frequentie van deze maligne tumoren Naast case-reports (Reunala ###, Bose ###) werden series van patiënten met DH gepubliceerd met daarin vermeld het aantal Tabel # Aantal lymfomen in series patiënten met dermatitis herpetiformis en relatief Studies waarin geen lymfomen werden gevonden (controlegroep niet nodig) In veel gevallen was het aantal patiënten gering en/of was er geen controlegroep om een <PERSOON-##> ###) De groep van <PERSOON-##> (<PERSOON-##> ###) berekende een relatief risico van ### (aantal lymfomen #, verwacht #,##) De onderzochte groep was echter klein (n = ###) en daardoor viel dit aantal binnen het ##% betrouwbaarheidsinterval, ergo was het relatieve risico statistisch niet-significant verhoogd Daarnaast waren de patiënten niet uitgesplitst naar geslacht <PERSOON-##> vond een relatief risico op lymfomen van ##,#, maar zijn populatie was relatief klein (n=###), de auteurs rekenden ook maligniteiten mee die gediagnosticeerd waren vóór het ontstaan van DH en er was geen uitsplitsing van het risico naar geslacht (<PERSOON-##> ###) <PERSOON-##> had een wat grotere onderzoekspopulatie van ### patiënten, ### mannen en ### vrouwen In de groep van mannen waren er zes lymfomen, bij de vrouwen #, In beide groepen was er een duidelijke toename van het aantal lymfomen ten opzichte van het verwachte aantal, maar bij de In ### werd een groep van ### patiënten, die tussen ### en ### in Zweden klinisch waren behandeld en die als ontslagdiagnose dermatitis herpetiformis hadden, beschreven (Sigurgeirsson ###) Het betrof ### mannen en ### vrouwen met een gemiddelde leeftijd van <LEEFTIJD> jaar (spreiding #-<LEEFTIJD> jaar) Zij hadden geen verschijnselen van coeliakie Met behulp van informatie uit het Zweedse Kanker Register (sinds ### worden alle gevallen van kanker behalve basaalcelcarcinomen in Zweden verplicht gemeld) werden personen uit deze groep met kanker geïdentificeerd Onder de ### patiënten met DH werden ### gevallen van kanker.
656
nvmdl
De groep van <PERSOON> (<PERSOON> ###) berekende een relatief risico van ### (aantal lymfomen #, verwacht #,##) De onderzochte groep was echter klein (n = ###) en daardoor viel dit aantal binnen het ##% betrouwbaarheidsinterval, ergo was het relatieve risico statistisch niet-significant verhoogd Daarnaast waren de patiënten niet uitgesplitst naar geslacht <PERSOON> vond een relatief risico op lymfomen van ##,#, maar zijn populatie was relatief klein (n=###), de auteurs rekenden ook maligniteiten mee die gediagnosticeerd waren vóór het ontstaan van DH en er was geen uitsplitsing van het risico naar geslacht (<PERSOON> ###) <PERSOON> had een wat grotere onderzoekspopulatie van ### patiënten, ### mannen en ### vrouwen In de groep van mannen waren er zes lymfomen, bij de vrouwen #, In beide groepen was er een duidelijke toename van het aantal lymfomen ten opzichte van het verwachte aantal, maar bij de In ### werd een groep van ### patiënten, die tussen ### en ### in Zweden klinisch waren behandeld en die als ontslagdiagnose dermatitis herpetiformis hadden, beschreven (Sigurgeirsson ###) Het betrof ### mannen en ### vrouwen met een gemiddelde leeftijd van <LEEFTIJD> jaar (spreiding #-<LEEFTIJD> jaar) Zij hadden geen verschijnselen van coeliakie Met behulp van informatie uit het Zweedse Kanker Register (sinds ### worden alle gevallen van kanker behalve basaalcelcarcinomen in Zweden verplicht gemeld) werden personen uit deze groep met kanker geïdentificeerd Onder de ### patiënten met DH werden ### gevallen van kanker daarna Het relatieve risico op enige vorm van kanker was #,# (##% betrouwbaarheidsinterval #,<DATUM> #) bij mannen en #,# (#,<DATUM> #) bij vrouwen Na eliminatie van de ## lymfomen uit de groep van kankers was de toename van het aantal gevallen van kanker niet meer Het relatieve risico op het ontstaan van lymfomen (dat werd berekend voor elke individuele patiënt op basis van incidentiegegevens specifiek voor de leeftijd en periode na de diagnosestelling [Sigurgeirsson ###]) was voor de gehele groep #,# (##% betrouwbaarheidsinterval #,#-##,#) Voor de groep van mannen was de toename van het risico #,# (##% betrouwRichtlijn Coeliakie en Dermatitis Herpetiformis, ### baarheidsinterval #,#-##,#) en voor vrouwen #,# (#,#-##,#) Er was dus alleen voor mannen een significante, maar geringe toename van het risico op lymfomen In een recentere studie van dezelfde populatie (patiënten die in Zweden klinisch behandeld waren en als ontslagdiagnose dermatitis herpetiformis hadden) in de jaren ###-### werd het risico op maligniteiten onderzocht (Askling ###) Er waren ### patiënten met DH maar zonder (verschijnselen van) coeliakie, ### mannen (##%) en ### (##%) vrouwen De gemiddelde periode van follow-up was ##,<LEEFTIJD> jaar (spreiding #-<LEEFTIJD> jaar) In de gehele groep was het relatief risico om (enige vorm van) kanker te krijgen #,# (##% betrouwbaarheidsinterval #,#-#,#), er was daarbij geen verschil tussen mannen en vrouwen Het relatieve risico op lymfomen was #,#, maar de toename was niet significant (ondergrens ##% betrouwbaarheidsinterval #,#) Er werd geen uitsplitsing gegeven voor mannen en vrouwen, maar de auteurs meldden dat de ‘excess risk’ alleen gold voor mannen die bij het stellen van.
799
nvmdl
betrouwbaarheidsinterval #,<DATUM> #) bij mannen en #,# (#,<DATUM> #) bij vrouwen Na eliminatie van de ## lymfomen uit de groep van kankers was de toename van het aantal gevallen van kanker niet meer Het relatieve risico op het ontstaan van lymfomen (dat werd berekend voor elke individuele patiënt op basis van incidentiegegevens specifiek voor de leeftijd en periode na de diagnosestelling [Sigurgeirsson ###]) was voor de gehele groep #,# (##% betrouwbaarheidsinterval #,#-##,#) Voor de groep van mannen was de toename van het risico #,# (##% betrouwRichtlijn Coeliakie en Dermatitis Herpetiformis, ### baarheidsinterval #,#-##,#) en voor vrouwen #,# (#,#-##,#) Er was dus alleen voor mannen een significante, maar geringe toename van het risico op lymfomen In een recentere studie van dezelfde populatie (patiënten die in Zweden klinisch behandeld waren en als ontslagdiagnose dermatitis herpetiformis hadden) in de jaren ###-### werd het risico op maligniteiten onderzocht (Askling ###) Er waren ### patiënten met DH maar zonder (verschijnselen van) coeliakie, ### mannen (##%) en ### (##%) vrouwen De gemiddelde periode van follow-up was ##,<LEEFTIJD> jaar (spreiding #-<LEEFTIJD> jaar) In de gehele groep was het relatief risico om (enige vorm van) kanker te krijgen #,# (##% betrouwbaarheidsinterval #,#-#,#), er was daarbij geen verschil tussen mannen en vrouwen Het relatieve risico op lymfomen was #,#, maar de toename was niet significant (ondergrens ##% betrouwbaarheidsinterval #,#) Er werd geen uitsplitsing gegeven voor mannen en vrouwen, maar de auteurs meldden dat de ‘excess risk’ alleen gold voor mannen die bij het stellen van eerste vijf jaren daarna Ook werd er een marginaal verhoogd risico op het ontwikkelen van Patiënten met coeliakie hadden wel een duidelijk verhoogd risico op non-Hodgkin lymfomen (#,#; ##% betrouwbaarheidsinterval #,<DATUM> In een derde groep van ### patiënten die zowel DH als coeliakie hadden waren geen gevallen van lymfoom ontdekt De auteurs benadrukten dat de onderzochte populaties met coeliakie en DH bestonden uit gehospitaliseerde individuen (waarin de ernstiger vormen verzameld zijn) en dat het risico in de gehele groep van patiënten met coeliakie en dermatitis herpetiformis (ook diegenen die nooit in het ziekenhuis opgenomen zijn geweest) derhalve (nog) geringer zou kunnen zijn Viljamaa et al (###) vonden in hun populatie van ### patiënten met DH, die gemiddeld <LEEFTIJD> jaar waren gevolgd, # gevallen van non-Hodgkin lymfoom (#,#%) Het aantal verwachte lymfomen was #,#, zodat het relatieve risico #,# was (#,<DATUM> #) Deze toename was statistisch significant voor de gehele groep; of dit voor beide seksen apart gold werd niet aangegeven Opmerkelijk genoeg waren deze patiënten al eerder gepubliceerd en wel in de studie van Hervonen et al (###) De patiëntenserie van Hervonen was ### patiënten groot en was verzameld in twee klinieken in Finland (Tampere en Helsinki) In die patiëntenpopulatie waren ## lymfomen gediagnosticeerd Door Viljaama et al werd de subgroep uit Tampere beschreven (### patiënten met DH, # lymfomen) Dat houdt in dat er in het onderzoek van Hervonen (###) ongeveer ### patiënten afkomstig geweest waren uit Helsinki, onder wie zich # patiënten (#,#%) met een lymfoom bevonden.
782
nvmdl
jaren daarna Ook werd er een marginaal verhoogd risico op het ontwikkelen van Patiënten met coeliakie hadden wel een duidelijk verhoogd risico op non-Hodgkin lymfomen (#,#; ##% betrouwbaarheidsinterval #,<DATUM> In een derde groep van ### patiënten die zowel DH als coeliakie hadden waren geen gevallen van lymfoom ontdekt De auteurs benadrukten dat de onderzochte populaties met coeliakie en DH bestonden uit gehospitaliseerde individuen (waarin de ernstiger vormen verzameld zijn) en dat het risico in de gehele groep van patiënten met coeliakie en dermatitis herpetiformis (ook diegenen die nooit in het ziekenhuis opgenomen zijn geweest) derhalve (nog) geringer zou kunnen zijn Viljamaa et al (###) vonden in hun populatie van ### patiënten met DH, die gemiddeld <LEEFTIJD> jaar waren gevolgd, # gevallen van non-Hodgkin lymfoom (#,#%) Het aantal verwachte lymfomen was #,#, zodat het relatieve risico #,# was (#,<DATUM> #) Deze toename was statistisch significant voor de gehele groep; of dit voor beide seksen apart gold werd niet aangegeven Opmerkelijk genoeg waren deze patiënten al eerder gepubliceerd en wel in de studie van Hervonen et al (###) De patiëntenserie van Hervonen was ### patiënten groot en was verzameld in twee klinieken in Finland (Tampere en Helsinki) In die patiëntenpopulatie waren ## lymfomen gediagnosticeerd Door Viljaama et al werd de subgroep uit Tampere beschreven (### patiënten met DH, # lymfomen) Dat houdt in dat er in het onderzoek van Hervonen (###) ongeveer ### patiënten afkomstig geweest waren uit Helsinki, onder wie zich # patiënten (#,#%) met een lymfoom bevonden slechts ##% van dat gerapporteerd door Viljamaa uit Tampere (#,#%) Dat zal ongetwijfeld ook inhouden dat de patiënten uit Helsinki een (veel) lager relatief risico hebben op het Er zijn enige aanwijzingen dat het langdurig en strikt volgen van een glutenvrij dieet enige bescherming biedt tegen het ontstaan van een lymfoom bij patiënten met dermatitis Doorgaans wordt aangenomen dat de lymfomen die optreden bij DH intestinale Tcellymfomen zijn In het Zweedse onderzoek dat hierboven beschreven is (Sigurgeirsson ###) waren vijf van de ## lymfomen waarvan de lokalisatie bekend was, gelokaliseerd in de klieren, twee in de huid en de overige vier waren intestinaal Van de negen tumoren waarvan het fenotype bekend was waren er vijf B-cellymfomen, twee T- en twee non-B, non-Tcellymfomen (Sigurgeirsson ###) In een Finse studie waren er ## non-Hodgkin lymfomen in een groep van ### patiënten met DH (Hervonen ###) Acht daarvan waren Bcellymfomen en slechts twee een intestinaal T-cellymfoom Drie lymfomen waren gelokaliseerd in de klieren (# inguinaal, één cervicaal) en er was één lymfoom op de penis Mannelijke patiënten met DH hebben waarschijnlijk een licht verhoogd risico op het ontwikkelen van een non-Hodgkin lymfoom ( relatief risico #,# (##% absolute aantallen is de toename daarvan gering Patiënten hoeven derhalve niet gewaarschuwd te worden voor het mogelijke ontstaan van een lymfoom en gericht (periodiek) diagnostisch onderzoek daarnaar is niet Andere vormen van kanker komen bij patiënten met dermatitis herpetiformis niet vaker voor dan in de algemene populatie met mogelijke uitzondering.
683
nvmdl
slechts ##% van dat gerapporteerd door Viljamaa uit Tampere (#,#%) Dat zal ongetwijfeld ook inhouden dat de patiënten uit Helsinki een (veel) lager relatief risico hebben op het Er zijn enige aanwijzingen dat het langdurig en strikt volgen van een glutenvrij dieet enige bescherming biedt tegen het ontstaan van een lymfoom bij patiënten met dermatitis Doorgaans wordt aangenomen dat de lymfomen die optreden bij DH intestinale Tcellymfomen zijn In het Zweedse onderzoek dat hierboven beschreven is (Sigurgeirsson ###) waren vijf van de ## lymfomen waarvan de lokalisatie bekend was, gelokaliseerd in de klieren, twee in de huid en de overige vier waren intestinaal Van de negen tumoren waarvan het fenotype bekend was waren er vijf B-cellymfomen, twee T- en twee non-B, non-Tcellymfomen (Sigurgeirsson ###) In een Finse studie waren er ## non-Hodgkin lymfomen in een groep van ### patiënten met DH (Hervonen ###) Acht daarvan waren Bcellymfomen en slechts twee een intestinaal T-cellymfoom Drie lymfomen waren gelokaliseerd in de klieren (# inguinaal, één cervicaal) en er was één lymfoom op de penis Mannelijke patiënten met DH hebben waarschijnlijk een licht verhoogd risico op het ontwikkelen van een non-Hodgkin lymfoom ( relatief risico #,# (##% absolute aantallen is de toename daarvan gering Patiënten hoeven derhalve niet gewaarschuwd te worden voor het mogelijke ontstaan van een lymfoom en gericht (periodiek) diagnostisch onderzoek daarnaar is niet Andere vormen van kanker komen bij patiënten met dermatitis herpetiformis niet vaker voor dan in de algemene populatie met mogelijke uitzondering Alle patiënten met DH hebben – zoals hierboven besproken - een glutengevoelige enteropathie Net als patiënten met coeliakie hebben patiënten met DH een aanzienlijke kans op het ontwikkelen van autoimmuunaandoeningen en is bij hen (in ieder geval bij mannelijke patiënten) het risico op het ontstaan van een lymfoom verhoogd Het is derhalve niet onaannemelijk dat patiënten met DH ook gevoelig zijn voor andere bij coeliakie voorkomende aandoeningen, zoals anemie, vitaminedeficiënties en osteoporose als gevolg van intestinale malabsorptie Langjarige follow-up van een populatie van meer dan ## patiënten met DH wijst inderdaad in deze richting (<PERSOON> CJJ, ongepubliceerde gegevens, De Maag-darm-leverarts is vertrouwd met de mogelijke complicaties van coeliakie en het controleren van deze patiënten Het uitvoeren van het controle (laboratorium) onderzoek (zie Asklin J, <PERSOON> incidence in a population-based cohort of individuals hospitalized with celiac disease or dermatitis <PERSOON> JP Malignant lymphoma and dermatitis herpetiformis <PERSOON> CT, Whelton MJ Dermatitis herpetiformis a review of <PERSOON> history of dermatitis herpetiformis in southern <PERSOON> and survival in dermatitis herpetiformis a <PERSOON> herpetiformis – a skin manifestation of a generalized <PERSOON> FC Dermatitis herpetiformis a review of fifty-four <PERSOON> EA, Heading RC, Barnetson R.
576
nvmdl
hebben – zoals hierboven besproken - een glutengevoelige enteropathie Net als patiënten met coeliakie hebben patiënten met DH een aanzienlijke kans op het ontwikkelen van autoimmuunaandoeningen en is bij hen (in ieder geval bij mannelijke patiënten) het risico op het ontstaan van een lymfoom verhoogd Het is derhalve niet onaannemelijk dat patiënten met DH ook gevoelig zijn voor andere bij coeliakie voorkomende aandoeningen, zoals anemie, vitaminedeficiënties en osteoporose als gevolg van intestinale malabsorptie Langjarige follow-up van een populatie van meer dan ## patiënten met DH wijst inderdaad in deze richting (<PERSOON> CJJ, ongepubliceerde gegevens, De Maag-darm-leverarts is vertrouwd met de mogelijke complicaties van coeliakie en het controleren van deze patiënten Het uitvoeren van het controle (laboratorium) onderzoek (zie Asklin J, <PERSOON> incidence in a population-based cohort of individuals hospitalized with celiac disease or dermatitis <PERSOON> JP Malignant lymphoma and dermatitis herpetiformis <PERSOON> CT, Whelton MJ Dermatitis herpetiformis a review of <PERSOON> history of dermatitis herpetiformis in southern <PERSOON> and survival in dermatitis herpetiformis a <PERSOON> herpetiformis – a skin manifestation of a generalized <PERSOON> FC Dermatitis herpetiformis a review of fifty-four <PERSOON> herpetiformis, steatorrhoea and malignancy BMJ ###;i ### <PERSOON-##> H, <PERSOON-##> in patiënts with dermatitis herpetiformis and their first-degree relatives <PERSOON-##> ###;### #<DATUM> <PERSOON-##> HM, Reunala TL, Garioch JJ, <PERSOON-##> JN, Fry JS, <PERSOON-##> P et al Protective effect of gluten-free diet against development of lymphoma in dermatitis herpetiformis <PERSOON-##> JM ###, Persoonlijke mededeling, geciteerd in <PERSOON> CT, Whelton MJ Dermatitis herpetiformis a review of ### cases Clin Exp Dermatol Matitis herpetiformis diagnosis, diet and demography Gut ###;<DATUM> # Reunala T, <PERSOON-##> in dermatitis herpetiformis report on Reunala TL, <PERSOON-##> JN Malignant disease in dermatitis herpetiformis <PERSOON-##> of lymphoma in patiënts with dermatitis <PERSOON-##>, a microcomputer program for estimating cancer in a cohort <PERSOON-##> LM, English JS Mortality and cancer incidence in patiënts <PERSOON-##> T, <PERSOON-##> and mortality in patients with coeliac disease and dermatitis herpetiformis a ##-year populationbased study Dig <PERSOON-##> Dis ###;#<DATUM> ## Er zijn geen tests bekend waarmee dermatitis herpetiformis betrouwbaar kan worden aangetoond in afwezigheid van huidverschijnselen Bij ##-##% van ongeselecteerde.
572
nvmdl
<PERSOON> herpetiformis, steatorrhoea and malignancy BMJ ###;i ### <PERSOON> H, <PERSOON> in patiënts with dermatitis herpetiformis and their first-degree relatives <PERSOON> ###;### #<DATUM> <PERSOON> HM, Reunala TL, Garioch JJ, <PERSOON> JN, Fry JS, <PERSOON> P et al Protective effect of gluten-free diet against development of lymphoma in dermatitis herpetiformis <PERSOON> JM ###, Persoonlijke mededeling, geciteerd in <PERSOON> CT, Whelton MJ Dermatitis herpetiformis a review of ### cases Clin Exp Dermatol Matitis herpetiformis diagnosis, diet and demography Gut ###;<DATUM> # Reunala T, <PERSOON-##> in dermatitis herpetiformis report on Reunala TL, <PERSOON> JN Malignant disease in dermatitis herpetiformis <PERSOON-##> of lymphoma in patiënts with dermatitis <PERSOON-##>, a microcomputer program for estimating cancer in a cohort <PERSOON-##> LM, English JS Mortality and cancer incidence in patiënts <PERSOON-##> T, <PERSOON-##> and mortality in patients with coeliac disease and dermatitis herpetiformis a ##-year populationbased study Dig <PERSOON-##> Dis ###;#<DATUM> ## Er zijn geen tests bekend waarmee dermatitis herpetiformis betrouwbaar kan worden aangetoond in afwezigheid van huidverschijnselen Bij ##-##% van ongeselecteerde Bij patiënten die een normaal (dus niet-glutenvrij) dieet gebruiken is het percentage hoger (<PERSOON-##> ###) Bij )##% van de patiënten met DH kunnen IgA antilichamen tegen epidermaal transglutaminase, het waarschijnlijke autoantigeen bij DH, worden aangetoond (Sárdy ###, Kárpáti ###) Het is echter niet onderzocht of deze antilichamen al aanwezig zijn voordat de huidverschijnselen ontstaan, zodat deze test op dit moment niet gebruikt kan worden om DH op te sporen bij mensen die geen huidverschijnselen hebben Er zijn geen tests bekend waarmee DH vroegtijdig (d w z in afwezigheid <PERSOON-##> transglutaminase antibody Dieterich W, Laag <PERSOON-##> T, et al Antibodies to tissue transglutaminase as serologic markers in patiënts with dermatitis herpetiformis <PERSOON-##> herpetiformis close to unraveling a disease <PERSOON-##> ###;## ### <PERSOON-##> A, <PERSOON-##> of autoantibodies against tissue transglutaminase in patiënts with celiac disease and dermatitis herpetiformis <PERSOON-##> transglutaminase (TGase #) is Patiënten die in aanmerking komen voor diagnostiek op DH zijn (Zone ###) patiënten met een niet nader verklaarde intens jeukende huidafwijking en patiënten die bekend zijn met coeliakie en die huidklachten hebben De diagnose wordt vaak vermoed op grond van het klinisch beeld en bevestigd door histologisch onderzoek.
605
nvmdl
(<PERSOON> ###) Bij )##% van de patiënten met DH kunnen IgA antilichamen tegen epidermaal transglutaminase, het waarschijnlijke autoantigeen bij DH, worden aangetoond (Sárdy ###, Kárpáti ###) Het is echter niet onderzocht of deze antilichamen al aanwezig zijn voordat de huidverschijnselen ontstaan, zodat deze test op dit moment niet gebruikt kan worden om DH op te sporen bij mensen die geen huidverschijnselen hebben Er zijn geen tests bekend waarmee DH vroegtijdig (d w z in afwezigheid <PERSOON> transglutaminase antibody Dieterich W, Laag <PERSOON> T, et al Antibodies to tissue transglutaminase as serologic markers in patiënts with dermatitis herpetiformis <PERSOON> herpetiformis close to unraveling a disease <PERSOON> ###;## ### <PERSOON> A, <PERSOON> of autoantibodies against tissue transglutaminase in patiënts with celiac disease and dermatitis herpetiformis <PERSOON> transglutaminase (TGase #) is Patiënten die in aanmerking komen voor diagnostiek op DH zijn (Zone ###) patiënten met een niet nader verklaarde intens jeukende huidafwijking en patiënten die bekend zijn met coeliakie en die huidklachten hebben De diagnose wordt vaak vermoed op grond van het klinisch beeld en bevestigd door histologisch onderzoek discontinue ophoping van neutrofiele granulocyten hoog in de dermale papillen Deze microabcesjes vloeien samen, waardoor op de overgang van de epidermis naar de <INSTELLING> (in de lamina lucida van de basaalmembraan) (<PERSOON> ###) vesikels ontstaan Tevens is er vaak een lymfocytair perivasculair ontstekingsinfiltraat Deze histopathologie is kenmerkend voor DH, maar wordt lang niet bij iedereen gezien en is onvoldoende specifiek om alleen Dat geldt wel voor de immunofluorescentiebevindingen Granulaire IgA-deposities in de dermale papiltoppen en soms langs de basaalmembraan (Fry ###, Fry ###) komen bij meer dan ##% van de patiënten met DH voor en deze bevinding is pathognomonisch voor DH (Zone ###) Deze deposities kunnen overal in de huid aanwezig zijn (in normale huid van niet-predilectieplaatsen vooral bij langer bestaande DH), maar zijn meer uitgesproken op de predilectieplaatsen De grootste intensiteit van IgA wordt gevonden in normaal uitziende huid direct naast een actieve laesie Het directe immunofluorescentie-onderzoek is de gouden standaard voor het stellen van de diagnose (Fry ###, Zone ###) De diagnose dermatitis herpetiformis wordt gesteld door het aantonen van granulaire deposities van IgA in de dermale papiltoppen en/of langs de De grootste intensiteit van IgA wordt gevonden in normaal uitziende huid Patiënten met een voor DH verdacht klinisch beeld, patiënten met een niet nader verklaarde intens jeukende huidafwijking en patiënten die bekend zijn met coeliakie en die huidklachten hebben, komen in aanmerking voor Patiënten met een voor DH verdacht klinisch beeld, patiënten met een niet nader verklaarde intens jeukende huidafwijking en patiënten die bekend zijn met coeliakie en die huidklachten.
573
nvmdl
de dermale papillen Deze microabcesjes vloeien samen, waardoor op de overgang van de epidermis naar de <INSTELLING> (in de lamina lucida van de basaalmembraan) (<PERSOON> ###) vesikels ontstaan Tevens is er vaak een lymfocytair perivasculair ontstekingsinfiltraat Deze histopathologie is kenmerkend voor DH, maar wordt lang niet bij iedereen gezien en is onvoldoende specifiek om alleen Dat geldt wel voor de immunofluorescentiebevindingen Granulaire IgA-deposities in de dermale papiltoppen en soms langs de basaalmembraan (Fry ###, Fry ###) komen bij meer dan ##% van de patiënten met DH voor en deze bevinding is pathognomonisch voor DH (Zone ###) Deze deposities kunnen overal in de huid aanwezig zijn (in normale huid van niet-predilectieplaatsen vooral bij langer bestaande DH), maar zijn meer uitgesproken op de predilectieplaatsen De grootste intensiteit van IgA wordt gevonden in normaal uitziende huid direct naast een actieve laesie Het directe immunofluorescentie-onderzoek is de gouden standaard voor het stellen van de diagnose (Fry ###, Zone ###) De diagnose dermatitis herpetiformis wordt gesteld door het aantonen van granulaire deposities van IgA in de dermale papiltoppen en/of langs de De grootste intensiteit van IgA wordt gevonden in normaal uitziende huid Patiënten met een voor DH verdacht klinisch beeld, patiënten met een niet nader verklaarde intens jeukende huidafwijking en patiënten die bekend zijn met coeliakie en die huidklachten hebben, komen in aanmerking voor Patiënten met een voor DH verdacht klinisch beeld, patiënten met een niet nader verklaarde intens jeukende huidafwijking en patiënten die bekend zijn met coeliakie en die huidklachten Met behulp van serologisch onderzoek kunnen bij ##-##% in groepen van ongeselecteerde (d w z zowel patiënten die een glutenvrij dieet volgen als patiënten op een normaal dieet) patiënten met DH IgA antilichamen tegen endomysium en weefseltransglutaminase aangetoond worden (<PERSOON> ###) De percentages zijn hoger in de groep patiënten die een normaal (dus nietglutenvrij) dieet gebruikt (<PERSOON> ###; Sárdy ###) IgA antilichamen tegen weefseltransglutaminase (tTG of TG#) worden zowel bij patiënten met coeliakie als bij patiënten met DH aangetroffen en tTG wordt beschouwd als het belangrijkste autoantigeen bij coeliakie (Dieterich ###) In pathogenetische zin, d w z voor de ontwikkeling van het klinische beeld van coeliakie, spelen deze antilichamen hoogstwaarschijnlijk geen rol van betekenis Coeliakie is namelijk een door T-cellen gemedieerde aandoening en de darmafwijkingen zijn het gevolg van een door T-cellen gemedieerde Ook bij patiënten met DH worden IgA antilichamen aangetroffen tegen het weefseltransglutaminase Deze zijn het gevolg van de tevens aanwezige, veelal milde en asymptomatische, coeliakie en zijn dus niet specifiek voor DH Naast IgA antilichamen tegen tTG worden bij patiënten met DH tevens IgA antilichamen aangetroffen die zeer sterk binden aan epidermaal transglutaminase (Tge of TG#;) (Sárdy ###, Kárpáti ###) De IgA-TGe complexen die in de dermale papillen worden aangetroffen zijn hoogstwaarschijnlijk wel van pathogenetische betekenis bij DH en het TGe wordt dan ook beschouwd als het belangrijkste autoantigeen bij DH (Sárdy ###, Kárpáti ###).
629
nvmdl
van serologisch onderzoek kunnen bij ##-##% in groepen van ongeselecteerde (d w z zowel patiënten die een glutenvrij dieet volgen als patiënten op een normaal dieet) patiënten met DH IgA antilichamen tegen endomysium en weefseltransglutaminase aangetoond worden (<PERSOON> ###) De percentages zijn hoger in de groep patiënten die een normaal (dus nietglutenvrij) dieet gebruikt (<PERSOON> ###; Sárdy ###) IgA antilichamen tegen weefseltransglutaminase (tTG of TG#) worden zowel bij patiënten met coeliakie als bij patiënten met DH aangetroffen en tTG wordt beschouwd als het belangrijkste autoantigeen bij coeliakie (Dieterich ###) In pathogenetische zin, d w z voor de ontwikkeling van het klinische beeld van coeliakie, spelen deze antilichamen hoogstwaarschijnlijk geen rol van betekenis Coeliakie is namelijk een door T-cellen gemedieerde aandoening en de darmafwijkingen zijn het gevolg van een door T-cellen gemedieerde Ook bij patiënten met DH worden IgA antilichamen aangetroffen tegen het weefseltransglutaminase Deze zijn het gevolg van de tevens aanwezige, veelal milde en asymptomatische, coeliakie en zijn dus niet specifiek voor DH Naast IgA antilichamen tegen tTG worden bij patiënten met DH tevens IgA antilichamen aangetroffen die zeer sterk binden aan epidermaal transglutaminase (Tge of TG#;) (Sárdy ###, Kárpáti ###) De IgA-TGe complexen die in de dermale papillen worden aangetroffen zijn hoogstwaarschijnlijk wel van pathogenetische betekenis bij DH en het TGe wordt dan ook beschouwd als het belangrijkste autoantigeen bij DH (Sárdy ###, Kárpáti ###) (Balas et al ###) Een Fins/Hongaarse studie van Karell et al (###) liet zien dat er wat betreft het HLA-DQ locus geen verschillen zijn tussen DH en coeliakie (Karell et al ###) Aangezien ruim ##% van de algemene populatie positief is voor dit HLA-type speelt een positieve HLA-DQ# of -# typering geen rol in de diagnostiek van DH De hoge negatief voorspellende waarde maakt het echter mogelijk, in geval van twijfel aan de diagnose, DH uit Bij patiënten met DH ligt de sensitiviteit van serologische tests tussen de ## en ##% Bij patiënten op een normaal dieet ligt de sensitiviteit hoger dan bij patiënten die een glutenvrij dieet volgen Het ontstaan van de IgA antilichamen tegen tTG is het gevolg van de onderliggende coeliakie Hoewel tTG antilichamen strikt genomen niet heel specifiek zijn voor DH, kunnen ze vanwege hun hoge specificiteit voor coeliakie goed ingezet worden voor de differentiatie tussen DH en andere, niet aan coeliakie <PERSOON>-DQ# en DQ# maakt de diagnose DH zeer Betrouwbare tests om de IgA antistoffen tegen endomysium en weefseltransglutaminase aan te tonen zijn overal in <LOCATIE> voorhanden Dat geldt niet voor de bepaling op het voor DH belangrijke epidermaal transglutaminase Een zeer betrouwbare methode voor het stellen van de diagnose, namelijk het aantonen van granulaire IgA deposities in de dermale papillen en/of langs de basaalmembraan in een biopt van perilesionale huid, heeft een sensitiviteit van bijna ###%, is overal in <LOCATIE> beschikbaar, is goed ingevoerd en weinig belastend.
624
nvmdl
et al (###) liet zien dat er wat betreft het HLA-DQ locus geen verschillen zijn tussen DH en coeliakie (Karell et al ###) Aangezien ruim ##% van de algemene populatie positief is voor dit HLA-type speelt een positieve HLA-DQ# of -# typering geen rol in de diagnostiek van DH De hoge negatief voorspellende waarde maakt het echter mogelijk, in geval van twijfel aan de diagnose, DH uit Bij patiënten met DH ligt de sensitiviteit van serologische tests tussen de ## en ##% Bij patiënten op een normaal dieet ligt de sensitiviteit hoger dan bij patiënten die een glutenvrij dieet volgen Het ontstaan van de IgA antilichamen tegen tTG is het gevolg van de onderliggende coeliakie Hoewel tTG antilichamen strikt genomen niet heel specifiek zijn voor DH, kunnen ze vanwege hun hoge specificiteit voor coeliakie goed ingezet worden voor de differentiatie tussen DH en andere, niet aan coeliakie <PERSOON>-DQ# en DQ# maakt de diagnose DH zeer Betrouwbare tests om de IgA antistoffen tegen endomysium en weefseltransglutaminase aan te tonen zijn overal in <LOCATIE> voorhanden Dat geldt niet voor de bepaling op het voor DH belangrijke epidermaal transglutaminase Een zeer betrouwbare methode voor het stellen van de diagnose, namelijk het aantonen van granulaire IgA deposities in de dermale papillen en/of langs de basaalmembraan in een biopt van perilesionale huid, heeft een sensitiviteit van bijna ###%, is overal in <LOCATIE> beschikbaar, is goed ingevoerd en weinig belastend <PERSOON> EO, et al Identification of tissue <PERSOON> herpetiformis problems, progress and prospects <PERSOON> K, <PERSOON> P, et al Genetic dissection between coeliac disease and dermatitis herpetiformis in sib pairs <PERSOON> JB, <PERSOON> site of blister formation in dermatitis herpetiformis is within <PERSOON> MJ Deposition of granular IgA relative to clinical lesions in DH kan worden behandeld met dapson of met een glutenvrij dieet Beide hebben hun vooren nadelen Dapson werkt snel, maar kan (soms ernstige) bijwerkingen hebben en heeft geen enkele invloed op de darmafwijkingen die elke patiënt met DH heeft Een glutenvrij dieet geneest zowel de huid- als ook de darmafwijkingen, maar het duurt lang voordat het effect op de huid zichtbaar wordt en het strikt volgen van het dieet is voor veel patiënten moeilijk Meestal worden de beide methoden daarom in combinatie toegepast (Reunala De werkzaamheid van dapson (diaminodifenylsulfon, DDS) bij de behandeling van dermatitis herpetiformis is al bekend sinds ### (Begon ###) Deze is empirisch vastgesteld (Fry ###, Fry ###), gecontroleerde studies zijn niet gedaan Dapson onderdrukt door ondermeer het remmen van de neutrofiele chemotaxis effectief de symptomen van DH Meestal is de jeuk al na <DATUM> dagen grotendeels verdwenen De behandeling is echter zuiver.
555
nvmdl
<PERSOON> EO, et al Identification of tissue <PERSOON> herpetiformis problems, progress and prospects <PERSOON> K, <PERSOON> P, et al Genetic dissection between coeliac disease and dermatitis herpetiformis in sib pairs <PERSOON> JB, <PERSOON> site of blister formation in dermatitis herpetiformis is within <PERSOON> MJ Deposition of granular IgA relative to clinical lesions in DH kan worden behandeld met dapson of met een glutenvrij dieet Beide hebben hun vooren nadelen Dapson werkt snel, maar kan (soms ernstige) bijwerkingen hebben en heeft geen enkele invloed op de darmafwijkingen die elke patiënt met DH heeft Een glutenvrij dieet geneest zowel de huid- als ook de darmafwijkingen, maar het duurt lang voordat het effect op de huid zichtbaar wordt en het strikt volgen van het dieet is voor veel patiënten moeilijk Meestal worden de beide methoden daarom in combinatie toegepast (Reunala De werkzaamheid van dapson (diaminodifenylsulfon, DDS) bij de behandeling van dermatitis herpetiformis is al bekend sinds ### (Begon ###) Deze is empirisch vastgesteld (Fry ###, Fry ###), gecontroleerde studies zijn niet gedaan Dapson onderdrukt door ondermeer het remmen van de neutrofiele chemotaxis effectief de symptomen van DH Meestal is de jeuk al na <DATUM> dagen grotendeels verdwenen De behandeling is echter zuiver binnen <DATUM> dagen weer terug (Coleman ###) Het resultaat van dapson treedt zo snel op en is zo goed, dat tot de komst van de directe immunofluorescentie een proefbehandeling met dapson werd gebruikt om de diagnose te stellen of te verwerpen (Fry ###) Er is geen onderzoek gedaan naar optimale doseringsschemata, en de dosis dapson die meeste patiënten hebben een dosis nodig van ##-### mg/dag, maar enkelen reageren pas op een dosis van ### mg Vaak begint men met ##-### mg dapson per dag (Begon ###, <PERSOON> ###, <PERSOON> ###) en wordt de dosering verhoogd bij onvoldoende resultaat Wanneer de huid rustig is, wordt vaak getracht de dosis dapson te verlagen om mogelijke toxiciteit te beperken Ook over het afbouwschema van dapson bestaat geen consensus Sommige auteurs adviseren om te beginnen met ### mg per dag en om al – bij een goed resultaat – na twee weken de dosering dapson te verminderen tot ## mg per dag (<PERSOON> wordt getracht elke maand de dosering verder te verlagen tot ## mg #x/# dagen, daarna #x/# dagen en vervolgens zomogelijk uitsluipend tot #x per week totdat een exacerbatie optreedt Zodra men op een schema van ## mg #x/week is, kan de dapson doorgaans na twee maanden geheel gestaakt worden (<PERSOON> ###) Andere auteurs zijn voorzichtiger en adviseren om pas nadat de patiënten <DATUM> maanden (<PERSOON> ###) of zelfs <DATUM> maanden (Begon ###) dapson in combinatie met een glutenvrij dieet gevolgd heeft te trachten de dosering te verlagen.
620
nvmdl
Het resultaat van dapson treedt zo snel op en is zo goed, dat tot de komst van de directe immunofluorescentie een proefbehandeling met dapson werd gebruikt om de diagnose te stellen of te verwerpen (Fry ###) Er is geen onderzoek gedaan naar optimale doseringsschemata, en de dosis dapson die meeste patiënten hebben een dosis nodig van ##-### mg/dag, maar enkelen reageren pas op een dosis van ### mg Vaak begint men met ##-### mg dapson per dag (Begon ###, <PERSOON> ###, <PERSOON> ###) en wordt de dosering verhoogd bij onvoldoende resultaat Wanneer de huid rustig is, wordt vaak getracht de dosis dapson te verlagen om mogelijke toxiciteit te beperken Ook over het afbouwschema van dapson bestaat geen consensus Sommige auteurs adviseren om te beginnen met ### mg per dag en om al – bij een goed resultaat – na twee weken de dosering dapson te verminderen tot ## mg per dag (<PERSOON> wordt getracht elke maand de dosering verder te verlagen tot ## mg #x/# dagen, daarna #x/# dagen en vervolgens zomogelijk uitsluipend tot #x per week totdat een exacerbatie optreedt Zodra men op een schema van ## mg #x/week is, kan de dapson doorgaans na twee maanden geheel gestaakt worden (<PERSOON> ###) Andere auteurs zijn voorzichtiger en adviseren om pas nadat de patiënten <DATUM> maanden (<PERSOON> ###) of zelfs <DATUM> maanden (Begon ###) dapson in combinatie met een glutenvrij dieet gevolgd heeft te trachten de dosering te verlagen effectieve therapie is voor DH De meeste patiënten hebben een dosis nodig van ##-### mg Over het behandelschema bestaat in de literatuur Er is geen consensus over het afbouwschema van dapson Aanbevolen wordt om patiënten met DH – na uitsluiting van contra-indicaties - te behandelen met dapson De startdosis bedraagt ##-### mg, bij onvoldoende resultaat na <DATUM> weken kan de dosering stapsgewijze met ## mg per keer worden verhoogd tot de huidverschijnselen Wanneer de huidafwijkingen van DH geheel rustig zijn, kan getracht worden de dosering dapson geleidelijk uit te sluipen tot een minimum aanvaardbare onderhoudsdosering Omdat er geen gegevens zijn over een optimaal afbouwschema, moet zowel de dosisreductie als ook de snelheid daarvan bij voorkeur individueel worden bepaald <PERSOON> MD Dapsone modes of action, toxicity and possible strategies for increasing patiënt Fry L, <PERSOON> WFG, Haffenden G, Ring N et al Long-term foloow-up of <PERSOON> and management of dermatitis herpetiformis <PERSOON> and sulfapyridine <PERSOON>-free diet in dermatitis herpetiformis <PERSOON> response of skin lesions in ## patiënts <PERSOON-##> of immunobullous diseases Clin Dermatol Dapson wordt vaak goed verdragen, maar bij ongeveer # op de # treden bijwerkingen op.
599
nvmdl
voor DH De meeste patiënten hebben een dosis nodig van ##-### mg Over het behandelschema bestaat in de literatuur Er is geen consensus over het afbouwschema van dapson Aanbevolen wordt om patiënten met DH – na uitsluiting van contra-indicaties - te behandelen met dapson De startdosis bedraagt ##-### mg, bij onvoldoende resultaat na <DATUM> weken kan de dosering stapsgewijze met ## mg per keer worden verhoogd tot de huidverschijnselen Wanneer de huidafwijkingen van DH geheel rustig zijn, kan getracht worden de dosering dapson geleidelijk uit te sluipen tot een minimum aanvaardbare onderhoudsdosering Omdat er geen gegevens zijn over een optimaal afbouwschema, moet zowel de dosisreductie als ook de snelheid daarvan bij voorkeur individueel worden bepaald <PERSOON> MD Dapsone modes of action, toxicity and possible strategies for increasing patiënt Fry L, <PERSOON> WFG, Haffenden G, Ring N et al Long-term foloow-up of <PERSOON> and management of dermatitis herpetiformis <PERSOON> and sulfapyridine <PERSOON>-free diet in dermatitis herpetiformis <PERSOON> response of skin lesions in ## patiënts <PERSOON> of immunobullous diseases Clin Dermatol Dapson wordt vaak goed verdragen, maar bij ongeveer # op de # treden bijwerkingen op McFadden ###) Een overzicht van de mogelijke bijwerkingen van dapson wordt gegeven in hemolyse (veroorzaakt door de hydroxylaminemetaboliet van dapson) komen in mindere of meerdere mate bij nagenoeg alle patiënten voor, maar vooral bij ouderen (Paniker ###, Coleman ###, Begon ###) Langdurige toediening van een dosis van meer dan ### mg kan aanleiding geven tot een aanzienlijke hoeveelheid methemoglobine in het bloed (Manfredi ###, Paniker ###) Bij hoeveelheden onder de ##% geeft methemoglobinemie meestal geen problemen (behalve mogelijk een blauwgrijze huidskleur), ofschoon sommige patiënten ook lage concentraties niet kunnen verdragen (Manfredi ###) Omdat methemoglobine geen zuurstof kan vervoeren kan methemoglobinemie, afhankelijk van de ernst daarvan, aanleiding geven tot hoofdpijn, cyanose, dyspnoe, tachycardie, lethargie, en – in extreme gevallen – de dood (Begon ###) Toevoeging van cimetidine aan de behandeling in een dosering van #dd ### mg verminderde de hoeveelheid methemoglobine met ongeveer een kwart Het aantal patiënten was echter zeer beperkt en het ontbrak aan een goede controlegroep (Coleman ###, Coleman ###) Bovendien was het effect tijdelijk na drie maanden waren de methemoglobinehoeveelheden weer dezelfde als aan het begin van Dagdoses van boven de ##-### mg dapson leiden vaak tot een dosisafhankelijk hemolyse met daling van het hemoglobinegehalte(Degowin ###, Coleman ###) Bij de meeste patiënten die een dagdosis van ### mg gebruiken kan een daling van het hemoglobinegehalte van #,## mmol/L verwacht worden (<PERSOON> ###) Dat geldt in het bijzonder levensbedreigend kan zijn (Begon ###) Alvorens te starten met dapson dient dan ook deze.
618
nvmdl
McFadden ###) Een overzicht van de mogelijke bijwerkingen van dapson wordt gegeven in hemolyse (veroorzaakt door de hydroxylaminemetaboliet van dapson) komen in mindere of meerdere mate bij nagenoeg alle patiënten voor, maar vooral bij ouderen (Paniker ###, Coleman ###, Begon ###) Langdurige toediening van een dosis van meer dan ### mg kan aanleiding geven tot een aanzienlijke hoeveelheid methemoglobine in het bloed (Manfredi ###, Paniker ###) Bij hoeveelheden onder de ##% geeft methemoglobinemie meestal geen problemen (behalve mogelijk een blauwgrijze huidskleur), ofschoon sommige patiënten ook lage concentraties niet kunnen verdragen (Manfredi ###) Omdat methemoglobine geen zuurstof kan vervoeren kan methemoglobinemie, afhankelijk van de ernst daarvan, aanleiding geven tot hoofdpijn, cyanose, dyspnoe, tachycardie, lethargie, en – in extreme gevallen – de dood (Begon ###) Toevoeging van cimetidine aan de behandeling in een dosering van #dd ### mg verminderde de hoeveelheid methemoglobine met ongeveer een kwart Het aantal patiënten was echter zeer beperkt en het ontbrak aan een goede controlegroep (Coleman ###, Coleman ###) Bovendien was het effect tijdelijk na drie maanden waren de methemoglobinehoeveelheden weer dezelfde als aan het begin van Dagdoses van boven de ##-### mg dapson leiden vaak tot een dosisafhankelijk hemolyse met daling van het hemoglobinegehalte(Degowin ###, Coleman ###) Bij de meeste patiënten die een dagdosis van ### mg gebruiken kan een daling van het hemoglobinegehalte van #,## mmol/L verwacht worden (<PERSOON> ###) Dat geldt in het bijzonder levensbedreigend kan zijn (Begon ###) Alvorens te starten met dapson dient dan ook deze Een glucose-#-fosfaatdehydrogenasedeficiëntie wordt door vele auteurs als een relatieve contra-indicatie voor dapson beschouwd (<PERSOON> patiënten worden vaak toch met dapson behandeld vanwege het gebrek aan therapeutische alternatieven In één studie werd door dapson geïnduceerde hemolyse verminderd door gelijktijdige toediening van vitamine E in een dosering van ### eenheden per dag gedurende vier weken (Prussick ###); in een eerdere studie was dit effect echter niet gezien (<PERSOON> maar ernstige bijwerkingen zijn leverbeschadiging, het dapsonsyndroom (McKenna ###) en (soms door sepsis fatale) agranulocytose (Hörnsten ###, Coleman ###) De meeste bijwerkingen treden in de eerste drie maanden van de behandeling op Onder patiënten met dermatitis herpetiformis wordt de kans op ernstige witte bloedceldyscrasie geschat op <DATUM> tot <DATUM> (Hörnsten ###) Tabel # Bijwerkingen van dapson (<PERSOON> geeft bij een aanzienlijk aantal patiënten bijwerkingen Sommigen Er zijn enkele aanwijzingen dat gelijktijdig toedienen van cimetidine de die worden behandeld met dapson, vaak ernstiger en kan levensbedreigend Om de kans op bijwerkingen van dapson voor de behandeling van DH te verkleinen, moet altijd naar de laagst mogelijke effectieve dosering gezocht worden Coleman MD, Rhodes LE, <PERSOON> AK, Verbov JL, Friedmann PS, Breckenridge AM et al <PERSOON> use of cimetidine to reduce dapsone-dependent methaemoglobinaemia in dermatitis herpetiformis Coleman MD, <PERSOON> AK, Breckenridge AM, Park <PERSOON> use of cimetidine as a selective <PERSOON> haemolytic effects of diaphenylsulfone.
675
nvmdl
Een glucose-#-fosfaatdehydrogenasedeficiëntie wordt door vele auteurs als een relatieve contra-indicatie voor dapson beschouwd (<PERSOON> patiënten worden vaak toch met dapson behandeld vanwege het gebrek aan therapeutische alternatieven In één studie werd door dapson geïnduceerde hemolyse verminderd door gelijktijdige toediening van vitamine E in een dosering van ### eenheden per dag gedurende vier weken (Prussick ###); in een eerdere studie was dit effect echter niet gezien (<PERSOON> maar ernstige bijwerkingen zijn leverbeschadiging, het dapsonsyndroom (McKenna ###) en (soms door sepsis fatale) agranulocytose (Hörnsten ###, Coleman ###) De meeste bijwerkingen treden in de eerste drie maanden van de behandeling op Onder patiënten met dermatitis herpetiformis wordt de kans op ernstige witte bloedceldyscrasie geschat op <DATUM> tot <DATUM> (Hörnsten ###) Tabel # Bijwerkingen van dapson (<PERSOON> geeft bij een aanzienlijk aantal patiënten bijwerkingen Sommigen Er zijn enkele aanwijzingen dat gelijktijdig toedienen van cimetidine de die worden behandeld met dapson, vaak ernstiger en kan levensbedreigend Om de kans op bijwerkingen van dapson voor de behandeling van DH te verkleinen, moet altijd naar de laagst mogelijke effectieve dosering gezocht worden Coleman MD, Rhodes LE, <PERSOON> AK, Verbov JL, Friedmann PS, Breckenridge AM et al <PERSOON> use of cimetidine to reduce dapsone-dependent methaemoglobinaemia in dermatitis herpetiformis Coleman MD, <PERSOON> AK, Breckenridge AM, Park <PERSOON> use of cimetidine as a selective <PERSOON> haemolytic effects of diaphenylsulfone <PERSOON> incidence of agranulocytosis during treatment of dermatitis herpetiformis with dapsone as reported in Sweden, ### through ###, Arch <PERSOON> JW, <PERSOON-##> E and dapsone-induced <PERSOON-##> on dapsone induced haemolytic anaemia <PERSOON-##> production and G-#-PD activity in correlation with dapsone dosage McFadden JP, <PERSOON-##> for dermatitis herpetiformis, linear IgA disease and cicatricial pemphigoid <PERSOON-##> dapson hypersensitivity syndrome occurring in a patiënt with Prussick R, <PERSOON-##> protective effect of vitamin E on the hemolysis associated with dapsone treatment in patiënts with dermatitis herpetiformis Arch Dermatol Rhodes LE, Tingle MD, Park <PERSOON-##> JL, Friedmann PS, et al Cimetidine improves the therapeutic/toxic ratio of dapsone in patiënts on chronic dapsone therapy <PERSOON-##> for glucose-#-phosphate dehydrogenase deficiency prior to dapsone therapy <PERSOON-##> MJ Dapsone and sulfones in dermatology Overview and update <PERSOON-##> Als alternatief voor dapson (bij ineffectiviteit of bijwerkingen die tot het stoppen van dapson noodzaken) is enige ervaring opgedaan met sulfapyridine (Katz ###, <PERSOON-##> ###) en sulfamethoxypyridazine (<PERSOON-##> ###) Goed gedocumenteerd onderzoek.
587
nvmdl
<PERSOON> incidence of agranulocytosis during treatment of dermatitis herpetiformis with dapsone as reported in Sweden, ### through ###, Arch <PERSOON> JW, <PERSOON> E and dapsone-induced <PERSOON> on dapsone induced haemolytic anaemia <PERSOON> production and G-#-PD activity in correlation with dapsone dosage McFadden JP, <PERSOON> for dermatitis herpetiformis, linear IgA disease and cicatricial pemphigoid <PERSOON> dapson hypersensitivity syndrome occurring in a patiënt with Prussick R, <PERSOON> protective effect of vitamin E on the hemolysis associated with dapsone treatment in patiënts with dermatitis herpetiformis Arch Dermatol Rhodes LE, Tingle MD, Park <PERSOON> JL, Friedmann PS, et al Cimetidine improves the therapeutic/toxic ratio of dapsone in patiënts on chronic dapsone therapy <PERSOON-##> for glucose-#-phosphate dehydrogenase deficiency prior to dapsone therapy <PERSOON-##> MJ Dapsone and sulfones in dermatology Overview and update <PERSOON-##> Als alternatief voor dapson (bij ineffectiviteit of bijwerkingen die tot het stoppen van dapson noodzaken) is enige ervaring opgedaan met sulfapyridine (Katz ###, <PERSOON-##> ###) en sulfamethoxypyridazine (<PERSOON-##> ###) Goed gedocumenteerd onderzoek dan de effectiviteit van dapson Als begindosis wordt voor sulfamethoxypyridazine ### mg per dag geadviseerd (de benodigde dosis varieert tussen de ###-# ### mg) en voor sulfapyridine # gram (maximale dosis # gram/dag ) Mogelijke bijwerkingen van sulfapyridine en sulfamethoxypyridazine zijn beenmergsuppressie, hemolyse, exanthemen, nausea, lethargie en depressie Vanwege de mogelijkheid van beenmergsuppressie moet het bloedbeeld regelmatig gecontroleerd worden De noodzakelijke dan wel optimale frequentie In casuïstische mededelingen zijn gunstige effecten gemeld van systemische met tetracycline en nicotinamide (<PERSOON-##> ###), colchicine (Silvers ###), ciclosporine Sulfapyridine en sulfamethoxypyridazine zijn in <LOCATIE> niet geregistreerd Sulfapyridine is als grondstof te verkrijgen ((WEBLINK)), sulfamethoxypyridazine is niet leverbaar Een apotheek kan van de grondstof sulfapyridinetabletten maken in de gewenste dosering Bij patiënten met DH bij wie dapson gecontra-indiceerd is, onacceptabele bijwerkingen veroorzaakt of niet werkzaam is, kan een behandeling met sulfapyridine geprobeerd worden Daarbij moeten de bij het voorschrijven van niet-geregistreerde geneesmiddelen Katz SI, <LOCATIE> RP #rd, <PERSOON-##> herpetiformis the skin and the gut <PERSOON-##> PG Jr Dermatitis herpetiformis responsive to systemic corticosteroids <PERSOON-##> SA, Ormerod AD Dermatitis herpetiformis effectively treated with heparin, tetracycline and <PERSOON-##> of dermatitis herpetiformis with <PERSOON-##> TM, van <PERSOON-##> TJ Efficacy of cyclosporine in two patiënts with <PERSOON-##> CC, Sale JE, <PERSOON-##> RP, Freeman JG A rare case of dermatitis herpetiformis requiring parenteral heparin for long-term control Dermatology ###;##<DATUM> #.
609
nvmdl
begindosis wordt voor sulfamethoxypyridazine ### mg per dag geadviseerd (de benodigde dosis varieert tussen de ###-# ### mg) en voor sulfapyridine # gram (maximale dosis # gram/dag ) Mogelijke bijwerkingen van sulfapyridine en sulfamethoxypyridazine zijn beenmergsuppressie, hemolyse, exanthemen, nausea, lethargie en depressie Vanwege de mogelijkheid van beenmergsuppressie moet het bloedbeeld regelmatig gecontroleerd worden De noodzakelijke dan wel optimale frequentie In casuïstische mededelingen zijn gunstige effecten gemeld van systemische met tetracycline en nicotinamide (<PERSOON> ###), colchicine (Silvers ###), ciclosporine Sulfapyridine en sulfamethoxypyridazine zijn in <LOCATIE> niet geregistreerd Sulfapyridine is als grondstof te verkrijgen ((WEBLINK)), sulfamethoxypyridazine is niet leverbaar Een apotheek kan van de grondstof sulfapyridinetabletten maken in de gewenste dosering Bij patiënten met DH bij wie dapson gecontra-indiceerd is, onacceptabele bijwerkingen veroorzaakt of niet werkzaam is, kan een behandeling met sulfapyridine geprobeerd worden Daarbij moeten de bij het voorschrijven van niet-geregistreerde geneesmiddelen Katz SI, <LOCATIE> RP #rd, <PERSOON> herpetiformis the skin and the gut <PERSOON> PG Jr Dermatitis herpetiformis responsive to systemic corticosteroids <PERSOON> SA, Ormerod AD Dermatitis herpetiformis effectively treated with heparin, tetracycline and <PERSOON> of dermatitis herpetiformis with <PERSOON> TM, van <PERSOON> TJ Efficacy of cyclosporine in two patiënts with <PERSOON> CC, Sale JE, <PERSOON> RP, Freeman JG A rare case of dermatitis herpetiformis requiring parenteral heparin for long-term control Dermatology ###;##<DATUM> # Sulfasalazine and dermatitis herpetiformis Australas J Er zijn vier (mogelijke) redenen om dapson te combineren met een glutenvrij dieet een glutenvrij dieet is voor veel patiënten een effectieve behandeling van de een glutenvrij dieet vermindert de benodigde dosis dapson een glutenvrij dieet geneest ook de darmafwijkingen, die bij alle patiënten met een glutenvrij dieet zou mogelijk een beschermend effect hebben op het ontstaan van <PERSOON-##> # Een glutenvrij dieet is voor veel patiënten een effectieve behandeling van de Eliminatie van gluten uit het dieet verbetert zowel de darmafwijkingen als de huidklachten ( Harrington ###, Reunala ###, Reunala ###, Gawkrodger ###) De symptomen van coeliakie verminderen al na enkele weken, maar bij DH duurt dat vaak veel langer, maanden tot soms jaren (Garioch ###) Dit is dan ook de reden dat de meeste patiënten vanaf het begin ook met dapson worden behandeld Het resultaat van het volgen van een glutenvrij dieet verschilt inter-individueel en is onder meer afhankelijk van de activiteit van de huidaandoening bij het starten met het glutenvrije dieet Om succesvol te zijn moet men zich strikt aan het dieet houden (Garioch ###) en het duurt dan gemiddeld ## maanden voordat de huidafwijking door het dieet geheel rustig is geworden (<PERSOON-##> ###) Veel patiënten – vooral diegenen die geen darmklachten hebben - zijn echter te weinig gemotiveerd en kunnen een dieet dat strikt glutenvrij is niet volhouden Mogelijke redenen hiervoor zijn dat glutenvrij voedsel minder goed smaakt, het dieet (te) duur is, de aard van de.
640
nvmdl
dermatitis herpetiformis Australas J Er zijn vier (mogelijke) redenen om dapson te combineren met een glutenvrij dieet een glutenvrij dieet is voor veel patiënten een effectieve behandeling van de een glutenvrij dieet vermindert de benodigde dosis dapson een glutenvrij dieet geneest ook de darmafwijkingen, die bij alle patiënten met een glutenvrij dieet zou mogelijk een beschermend effect hebben op het ontstaan van <PERSOON> # Een glutenvrij dieet is voor veel patiënten een effectieve behandeling van de Eliminatie van gluten uit het dieet verbetert zowel de darmafwijkingen als de huidklachten ( Harrington ###, Reunala ###, Reunala ###, Gawkrodger ###) De symptomen van coeliakie verminderen al na enkele weken, maar bij DH duurt dat vaak veel langer, maanden tot soms jaren (Garioch ###) Dit is dan ook de reden dat de meeste patiënten vanaf het begin ook met dapson worden behandeld Het resultaat van het volgen van een glutenvrij dieet verschilt inter-individueel en is onder meer afhankelijk van de activiteit van de huidaandoening bij het starten met het glutenvrije dieet Om succesvol te zijn moet men zich strikt aan het dieet houden (Garioch ###) en het duurt dan gemiddeld ## maanden voordat de huidafwijking door het dieet geheel rustig is geworden (<PERSOON> ###) Veel patiënten – vooral diegenen die geen darmklachten hebben - zijn echter te weinig gemotiveerd en kunnen een dieet dat strikt glutenvrij is niet volhouden Mogelijke redenen hiervoor zijn dat glutenvrij voedsel minder goed smaakt, het dieet (te) duur is, de aard van de moeten eten) of tot sociale problemen leidt (<PERSOON> eet men nogal eens ongemerkt voedsel waarin gluten zijn verwerkt (Pietzak ###) De meest frequente reden van een onvoldoende of langzame reactie van de DH op het dieet is dat men zich er niet goed aan houdt (<PERSOON> ###) Het regelmatig controleren en begeleiden van de patiënten, het direct bij aanvang van het dieet inschakelen van een diëtist en het lid worden van de coeliakiepatiënten vereniging ((WEBLINK)) de vereniging behartigt ook de belangen van patiënten met DH) kan de kans op het volhouden van een strikt glutenvrij dieet vergroten (Fry ###, <PERSOON> ###, Fry ###, Case ###, Pietzak ###) De heersende opvatting is dat een glutenvrij dieet levenslang moet worden volgehouden Er zijn echter aanwijzingen dat een aantal patiënten, vooral diegenen bij wie de DH is begonnen op de kinderleeftijd, na minimaal drie jaar op dieet symptoomvrij geweest te zijn, het dieet Behandeling met een glutenvrij dieet is een effectieve, maar voor een aantal mensen moeilijk vol te houden, behandeling voor DH Omdat het vele maanden en soms jaren duurt totdat de resultaten zichtbaar worden, wordt meestal vanaf het begin ook behandeld met dapson <PERSOON> V, et al Long-term remission in patiënts with dermatitis herpetiformis on a normal diet <PERSOON> gluten-free diet how to provide effective education and resources Gatroenterology.
609
nvmdl
moeten eten) of tot sociale problemen leidt (<PERSOON> eet men nogal eens ongemerkt voedsel waarin gluten zijn verwerkt (Pietzak ###) De meest frequente reden van een onvoldoende of langzame reactie van de DH op het dieet is dat men zich er niet goed aan houdt (<PERSOON> ###) Het regelmatig controleren en begeleiden van de patiënten, het direct bij aanvang van het dieet inschakelen van een diëtist en het lid worden van de coeliakiepatiënten vereniging ((WEBLINK)) de vereniging behartigt ook de belangen van patiënten met DH) kan de kans op het volhouden van een strikt glutenvrij dieet vergroten (Fry ###, <PERSOON> ###, Fry ###, Case ###, Pietzak ###) De heersende opvatting is dat een glutenvrij dieet levenslang moet worden volgehouden Er zijn echter aanwijzingen dat een aantal patiënten, vooral diegenen bij wie de DH is begonnen op de kinderleeftijd, na minimaal drie jaar op dieet symptoomvrij geweest te zijn, het dieet Behandeling met een glutenvrij dieet is een effectieve, maar voor een aantal mensen moeilijk vol te houden, behandeling voor DH Omdat het vele maanden en soms jaren duurt totdat de resultaten zichtbaar worden, wordt meestal vanaf het begin ook behandeld met dapson <PERSOON> V, et al Long-term remission in patiënts with dermatitis herpetiformis on a normal diet <PERSOON> gluten-free diet how to provide effective education and resources Gatroenterology ## Years’ experience of a gluten-free diet Harrington CI, Read NW Dermatitis herpetiformis effect of gluten free diet on skin and jejunal matitis herpetiformis diagnosis, diet and demography <PERSOON> free diet in dermatitis herpetiformis <PERSOON> ###;## ##-## <PERSOON> # Een glutenvrij dieet vermindert de benodigde dosis dapson Een belangrijke reden om een glutenvrij dieet te combineren met dapson is dat patiënten die zich houden aan een glutenvrij dieet vaak na verloop van tijd de dosering dapson kunnen verminderen of de inname ervan zelfs geheel kunnen staken (Fry ###, Garioch ###) De grootste serie patiënten die behandeld zijn met dapson en een glutenvrij dieet en waarvan de resultaten gepubliceerd zijn, komt uit het Verenigd Koninkrijk (Garioch ###) Van de ### patiënten (### mannen, ## vrouwen, gemiddelde leeftijd bij presentatie <LEEFTIJD> jaar, spreiding <LEEFTIJD> jaar) met DH die behandeld en gecontroleerd werden in de periode ###-###, werd een glutenvrije dieet (in combinatie met dapson of andere medicijnen) geprobeerd door ### (##%) Van deze groep bleven ### (##%) het dieet volgen De redenen voor de andere ## patiënten om met het dieet te stoppen waren dat het te moeilijk was vol te houden door Van de groep van ### die een dieet bleef volgen konden ## patiënten (##%) de medicatie geheel stoppen en bleef de huid rustig op het dieet alleen De overige ## (##%) had naast het dieet ook nog medicijnen nodig.
645
nvmdl
of a gluten-free diet Harrington CI, Read NW Dermatitis herpetiformis effect of gluten free diet on skin and jejunal matitis herpetiformis diagnosis, diet and demography <PERSOON> free diet in dermatitis herpetiformis <PERSOON> ###;## ##-## <PERSOON> # Een glutenvrij dieet vermindert de benodigde dosis dapson Een belangrijke reden om een glutenvrij dieet te combineren met dapson is dat patiënten die zich houden aan een glutenvrij dieet vaak na verloop van tijd de dosering dapson kunnen verminderen of de inname ervan zelfs geheel kunnen staken (Fry ###, Garioch ###) De grootste serie patiënten die behandeld zijn met dapson en een glutenvrij dieet en waarvan de resultaten gepubliceerd zijn, komt uit het Verenigd Koninkrijk (Garioch ###) Van de ### patiënten (### mannen, ## vrouwen, gemiddelde leeftijd bij presentatie <LEEFTIJD> jaar, spreiding <LEEFTIJD> jaar) met DH die behandeld en gecontroleerd werden in de periode ###-###, werd een glutenvrije dieet (in combinatie met dapson of andere medicijnen) geprobeerd door ### (##%) Van deze groep bleven ### (##%) het dieet volgen De redenen voor de andere ## patiënten om met het dieet te stoppen waren dat het te moeilijk was vol te houden door Van de groep van ### die een dieet bleef volgen konden ## patiënten (##%) de medicatie geheel stoppen en bleef de huid rustig op het dieet alleen De overige ## (##%) had naast het dieet ook nog medicijnen nodig het dieet hield In de groep van ## patiënten die zich helemaal aan de dieetregels hield konden ## (##%) het gebruik van medicijnen stoppen, terwijl dat in de groep van ## die soms glutenbevattend voedsel at (meer dan #x/jaar maar minder dan #x/week) bij slechts ## (##%) het geval was Ook de snelheid waarmee de medicatie afgebouwd en gestopt kon worden was afhankelijk van de al dan niet strikte naleving van het dieet In de groep die zich volledig aan het dieet hield duurde het gemiddeld ## maanden (spreiding #-##, standaarddeviatie # maanden) voordat de oorspronkelijke dosis medicijnen gehalveerd was en ## medicatie mogelijk was Voor de groep die meer dan #x per jaar maar minder dan #x per week tegen het dieet zondigde waren deze periodes respectievelijk ## maanden (spreiding #-##, standaarddeviatie # maanden ) en ## maanden (spreiding <DATUM> standaarddeviatie ## maanden) Het verschil tussen deze groepen was statistisch significant Patiënten die een glutenvrij dieet gebruiken zullen na verloop van tijd minder dapson nodig hebben Meer dan ##% van de patiënten die zich strikt aan het dieet houden kan op termijn – gemiddeld na <DATUM> jaar - het gebruik van dapson geheel stoppen Bij patiënten die het dieet niet strikt volgen zijn de resultaten minder goed of duurt het langer voordat het De patiënt met DH die een glutenvrij dieet volgt moet aangemoedigd worden om de voorschriften van het dieet strikt te volgen Dit vergroot de kans dat de dosering dapson verminderd kan worden of het medicijn geheel gestaakt kan worden Bovendien wordt dit.
680
nvmdl
die zich helemaal aan de dieetregels hield konden ## (##%) het gebruik van medicijnen stoppen, terwijl dat in de groep van ## die soms glutenbevattend voedsel at (meer dan #x/jaar maar minder dan #x/week) bij slechts ## (##%) het geval was Ook de snelheid waarmee de medicatie afgebouwd en gestopt kon worden was afhankelijk van de al dan niet strikte naleving van het dieet In de groep die zich volledig aan het dieet hield duurde het gemiddeld ## maanden (spreiding #-##, standaarddeviatie # maanden) voordat de oorspronkelijke dosis medicijnen gehalveerd was en ## medicatie mogelijk was Voor de groep die meer dan #x per jaar maar minder dan #x per week tegen het dieet zondigde waren deze periodes respectievelijk ## maanden (spreiding #-##, standaarddeviatie # maanden ) en ## maanden (spreiding <DATUM> standaarddeviatie ## maanden) Het verschil tussen deze groepen was statistisch significant Patiënten die een glutenvrij dieet gebruiken zullen na verloop van tijd minder dapson nodig hebben Meer dan ##% van de patiënten die zich strikt aan het dieet houden kan op termijn – gemiddeld na <DATUM> jaar - het gebruik van dapson geheel stoppen Bij patiënten die het dieet niet strikt volgen zijn de resultaten minder goed of duurt het langer voordat het De patiënt met DH die een glutenvrij dieet volgt moet aangemoedigd worden om de voorschriften van het dieet strikt te volgen Dit vergroot de kans dat de dosering dapson verminderd kan worden of het medicijn geheel gestaakt kan worden Bovendien wordt dit ## Years’ experience of a gluten-free ad # Een glutenvrij dieet geneest ook de darmafwijkingen, die bij alle patiënten met Slechts ongeveer ##% van de patiënten met DH heeft klinisch klachten van coeliakie Deze darmklachten zullen goed reageren op een glutenvrij dieet en het adviseren van een dieet aan deze patiënten is dan ook vanzelfsprekend Ofschoon alle patiënten met DH histologische darmafwijkingen passend bij coeliakie hebben die kunnen variëren van minimale infiltratie van lymfocyten in het jejunumepitheel tot volledige vlokatrofie, is ongeveer ##% asymptomatisch Moeten deze asymptomatische patiënten voor hun darmafwijking met een glutenvrij dieet behandeld worden? Het natuurlijke beloop van een asymptomatische glutengevoelige enteropathie is niet bekend (Loftus ###, <PERSOON> ###) Er zijn aanwijzingen dat patiënten met asymptomatische coeliakie een verhoogd risico hebben op het ontwikkelen van een lymfoom (Johnston ###; Carroccio ###; Catassi ###) T-cellymfomen zijn ernstige maar relatief zeldzame complicaties, zodat in absolute zin de toename van het aantal lymfomen gering is (Catassi ###) Het is onduidelijk of een glutenvrij dieet hierop een De meeste patiënten met DH hebben een asymptomatische coeliakie Het is nog onduidelijk of bij deze asymptomatische patiënten een glutenvrij dieet Een strikt glutenvrij dieet is voor veel patiënten moeilijk vol te houden (<PERSOON> F, et al Screening for <PERSOON> RG Small bowel lymphoma in unrecognized celiac disease a cause for Loftus CG, Loftus EV Jr Cancer risk in celiac disease.
629
nvmdl
## Years’ experience of a gluten-free ad # Een glutenvrij dieet geneest ook de darmafwijkingen, die bij alle patiënten met Slechts ongeveer ##% van de patiënten met DH heeft klinisch klachten van coeliakie Deze darmklachten zullen goed reageren op een glutenvrij dieet en het adviseren van een dieet aan deze patiënten is dan ook vanzelfsprekend Ofschoon alle patiënten met DH histologische darmafwijkingen passend bij coeliakie hebben die kunnen variëren van minimale infiltratie van lymfocyten in het jejunumepitheel tot volledige vlokatrofie, is ongeveer ##% asymptomatisch Moeten deze asymptomatische patiënten voor hun darmafwijking met een glutenvrij dieet behandeld worden? Het natuurlijke beloop van een asymptomatische glutengevoelige enteropathie is niet bekend (Loftus ###, <PERSOON> ###) Er zijn aanwijzingen dat patiënten met asymptomatische coeliakie een verhoogd risico hebben op het ontwikkelen van een lymfoom (Johnston ###; Carroccio ###; Catassi ###) T-cellymfomen zijn ernstige maar relatief zeldzame complicaties, zodat in absolute zin de toename van het aantal lymfomen gering is (Catassi ###) Het is onduidelijk of een glutenvrij dieet hierop een De meeste patiënten met DH hebben een asymptomatische coeliakie Het is nog onduidelijk of bij deze asymptomatische patiënten een glutenvrij dieet Een strikt glutenvrij dieet is voor veel patiënten moeilijk vol te houden (<PERSOON> F, et al Screening for <PERSOON> RG Small bowel lymphoma in unrecognized celiac disease a cause for Loftus CG, Loftus EV Jr Cancer risk in celiac disease ###-## ad # Een glutenvrij dieet zou een beschermend effect hebben op het ontstaan van lymfomen Of een glutenvrij dieet een beschermend effect heeft bij patiënten met coeliakie en DH op het zich ontwikkelen van lymfomen is onzeker De studie van Holmes (Holmes ###) wordt altijd aangehaald om aan te geven dat een (langdurig) glutenvrij dieet inderdaad beschermt tegen het ontstaan van een lymfoom bij patiënten met coeliakie Dat onderzoek berustte echter slechts op ### patiënten, waarvan ### een strikt glutenvrij dieet volgden en ### niet Het relatieve risico in de groep die geen strikt glutenvrij dieet volgde was weliswaar hoger dan in de glutenvrije groep (## versus ##), maar het verschil was niet significant Een recentere Amerikaanse studie echter vond ook onder coeliakiepatiënten op een strikt glutenvrij dieet een verhoogd risico op lymfomen (relatief risico #,# ##% betrouwbaarheidsinterval #,#-##) Het dieet bleek geen beschermend effect te hebben op de ontwikkeling van lymfomen Dezelfde onzekerheid geldt voor de situatie bij patiënten met DH In een <PERSOON> onderzoek hadden alle acht patiënten met een lymfoom uit een groep van ### patiënten met DH geen glutenvrij dieet gebruikt of dat korter dan vijf jaar gevolgd (<PERSOON> ###) In een Fins onderzoek was bij ## patiënten uit een groep van ### met DH een lymfoom vastgesteld Deze hadden een significant aantal maanden korter een strikt glutenvrij dieet gevolgd dan de controle groep van DH patiënten zonder lymfoom, maar er was een grote spreiding in beide groepen (Hervonen ###).
636
nvmdl
###-## ad # Een glutenvrij dieet zou een beschermend effect hebben op het ontstaan van lymfomen Of een glutenvrij dieet een beschermend effect heeft bij patiënten met coeliakie en DH op het zich ontwikkelen van lymfomen is onzeker De studie van Holmes (Holmes ###) wordt altijd aangehaald om aan te geven dat een (langdurig) glutenvrij dieet inderdaad beschermt tegen het ontstaan van een lymfoom bij patiënten met coeliakie Dat onderzoek berustte echter slechts op ### patiënten, waarvan ### een strikt glutenvrij dieet volgden en ### niet Het relatieve risico in de groep die geen strikt glutenvrij dieet volgde was weliswaar hoger dan in de glutenvrije groep (## versus ##), maar het verschil was niet significant Een recentere Amerikaanse studie echter vond ook onder coeliakiepatiënten op een strikt glutenvrij dieet een verhoogd risico op lymfomen (relatief risico #,# ##% betrouwbaarheidsinterval #,#-##) Het dieet bleek geen beschermend effect te hebben op de ontwikkeling van lymfomen Dezelfde onzekerheid geldt voor de situatie bij patiënten met DH In een <PERSOON> onderzoek hadden alle acht patiënten met een lymfoom uit een groep van ### patiënten met DH geen glutenvrij dieet gebruikt of dat korter dan vijf jaar gevolgd (<PERSOON> ###) In een Fins onderzoek was bij ## patiënten uit een groep van ### met DH een lymfoom vastgesteld Deze hadden een significant aantal maanden korter een strikt glutenvrij dieet gevolgd dan de controle groep van DH patiënten zonder lymfoom, maar er was een grote spreiding in beide groepen (Hervonen ###) glutenvrij dieet bij patiënten met DH een beschermend effect heeft tegen het ontstaan van Er zijn enige aanwijzingen dat het langdurig en strikt volgen van een glutenvrij dieet enige bescherming biedt tegen het ontstaan van een Lymfoom is een weinig voorkomende complicatie van DH Het relatieve risico is slechts licht toegenomen bij deze patiënten, vooral bij mannen (zie paragraaf ‘Complicaties’) Het volgen van een strikt glutenvrij dieet is vaak moeilijk en ingrijpend voor de patiënt (<PERSOON> ###) Het wordt niet aanbevolen om aan patiënten met DH die voor hun huidaandoening geen glutenvrij dieet willen gebruiken dit dieet te adviseren met als doel de kans op het <PERSOON> D, <PERSOON> RN Malignancy in celiac disease – effect of a <PERSOON> HM, Reunala TL, Garioch JJ, <PERSOON> JN, Fry JS, <PERSOON> P, et al Protective effect of Het is al zeer lang bekend dat provocatie met kaliumjodide op de huid in de vorm van een plakproef DH laesies kan verergeren of induceren (Felsher ###, Haffenden ###) Deze test werd vroeger wel gebruikt als diagnosticum voor DH (Andersson ###) Ook orale DH doen toenemen (<PERSOON> ###) Een beperking van jodium in het dieet werd vroeger dan ook vaak geadviseerd Naar de effectiviteit hiervan blijkt weinig onderzoek Van der Meer (###) vond bij enkele patiënten met DH een verergering van de huidlaesies als gevolg van de consumptie van tafelzout en zeevis; de huidlaesies verminderden na jodiumbeperking.
640
nvmdl
dieet bij patiënten met DH een beschermend effect heeft tegen het ontstaan van Er zijn enige aanwijzingen dat het langdurig en strikt volgen van een glutenvrij dieet enige bescherming biedt tegen het ontstaan van een Lymfoom is een weinig voorkomende complicatie van DH Het relatieve risico is slechts licht toegenomen bij deze patiënten, vooral bij mannen (zie paragraaf ‘Complicaties’) Het volgen van een strikt glutenvrij dieet is vaak moeilijk en ingrijpend voor de patiënt (<PERSOON> ###) Het wordt niet aanbevolen om aan patiënten met DH die voor hun huidaandoening geen glutenvrij dieet willen gebruiken dit dieet te adviseren met als doel de kans op het <PERSOON> D, <PERSOON> RN Malignancy in celiac disease – effect of a <PERSOON> HM, Reunala TL, Garioch JJ, <PERSOON> JN, Fry JS, <PERSOON> P, et al Protective effect of Het is al zeer lang bekend dat provocatie met kaliumjodide op de huid in de vorm van een plakproef DH laesies kan verergeren of induceren (Felsher ###, Haffenden ###) Deze test werd vroeger wel gebruikt als diagnosticum voor DH (Andersson ###) Ook orale DH doen toenemen (<PERSOON> ###) Een beperking van jodium in het dieet werd vroeger dan ook vaak geadviseerd Naar de effectiviteit hiervan blijkt weinig onderzoek Van der Meer (###) vond bij enkele patiënten met DH een verergering van de huidlaesies als gevolg van de consumptie van tafelzout en zeevis; de huidlaesies verminderden na jodiumbeperking ook gewenst De Gluten Intolerance Group of <PERSOON> (###) meent dat ‘Iodine can trigger eruptions in some people’ Er wordt geen advies gegeven om jodium in de voeding te beperken, maar wel om – als er al een dieet wordt gevolgd - dit in ieder geval onder Reunala beschrijft dat een jodium beperkt dieet bij diverse Finse patiënten die niet goed reageerden op een glutenvrij dieet, teleurstellende resultaten hebben opgeleverd (Reunala Reunala (###) meent dan ook dat jodiumbeperking in het algemeen ongewenst is en ook In recente overzichtsartikelen van Zone (###), <PERSOON> (###), wordt jodiumbeperking niet genoemd als onderdeel van de behandeling van dermatitis herpetiformis en dat geldt ook voor de meeste - maar niet alle (<PERSOON> ###) - recente handboeken Jodium in een normaal dieet is voor verreweg de meeste patiënten met DH onschadelijk Bij sommige patiënten kan de consumptie van jodium mogelijk Jodiumbeperking is in het algemeen bij DH niet geïndiceerd In bijzondere gevallen waarin jodiumbeperking of –eliminatie wordt geadviseerd aan de patiënt, dient dit onder begeleiding van een arts plaats te vinden, die zal moeten controleren op tekenen van jodiumdeficiëntie <PERSOON-##> influence of iodides on dermatitis herpetiformis Major problems in <PERSOON-##> treatment of dermatitis herpetiformis <PERSOON-##> HH, Burgdorf WHC Dermatology, #e Editie Berlijn SpringerVerlag, ### ### disease a guide for dermatologists <PERSOON-##> nature of.
623
nvmdl
<PERSOON> (###) meent dat ‘Iodine can trigger eruptions in some people’ Er wordt geen advies gegeven om jodium in de voeding te beperken, maar wel om – als er al een dieet wordt gevolgd - dit in ieder geval onder Reunala beschrijft dat een jodium beperkt dieet bij diverse Finse patiënten die niet goed reageerden op een glutenvrij dieet, teleurstellende resultaten hebben opgeleverd (Reunala Reunala (###) meent dan ook dat jodiumbeperking in het algemeen ongewenst is en ook In recente overzichtsartikelen van Zone (###), <PERSOON> (###), wordt jodiumbeperking niet genoemd als onderdeel van de behandeling van dermatitis herpetiformis en dat geldt ook voor de meeste - maar niet alle (<PERSOON> ###) - recente handboeken Jodium in een normaal dieet is voor verreweg de meeste patiënten met DH onschadelijk Bij sommige patiënten kan de consumptie van jodium mogelijk Jodiumbeperking is in het algemeen bij DH niet geïndiceerd In bijzondere gevallen waarin jodiumbeperking of –eliminatie wordt geadviseerd aan de patiënt, dient dit onder begeleiding van een arts plaats te vinden, die zal moeten controleren op tekenen van jodiumdeficiëntie <PERSOON> influence of iodides on dermatitis herpetiformis Major problems in <PERSOON> treatment of dermatitis herpetiformis <PERSOON> HH, Burgdorf WHC Dermatology, #e Editie Berlijn SpringerVerlag, ### ### disease a guide for dermatologists <PERSOON> nature of <PERSOON> herpetiformis problems, progress and prospects <PERSOON> GP, Blenkinsopp WK, Ring <PERSOON-##> potassium iodide patch test in dermatitis herpetiformis in relation to treatment with a gluten-free diet and dapsone Br J Meer JB van der Gluten-free diet and elemental diet in dermatitis herpetiformis <PERSOON-##> Meer JB van der Granular deposits of immunoglobulins in the skin of patiënts with dermatitis <PERSOON-##> role of diet in dermatitis herpetiformis Curr Probl Dermatol ###;<DATUM> ## Follow-up door de dermatoloog van patiënten die dapson gebruiken Patiënten die dapson gebruiken dienen door de dermatoloog op bijwerkingen gecontroleerd te worden, onder meer door hematologisch onderzoek Patiënten met een glucose-#fosfaatdehydrogenasedeficiëntie zullen frequentere controles moeten ondergaan, omdat zij een verhoogd risico hebben op het ontwikkelen van een (ernstige) hemolyse Naar de gewenste en noodzakelijke controlefrequenties en tijdstippen is geen onderzoek gedaan Hierover bestaat in de literatuur geen consensus, maar de verschillen tussen de verschillende geadviseerde schemata zijn gering (<PERSOON-##>’ wordt een schema geadviseerd dat gebaseerd is op Begon ###, Paniker ###, Farmacotherapeutisch Kompas ### en schemata zoals Dermatitis herpetiformis blijft meestal levenslang bestaan Een spontane remissie is te verwachten bij slechts ongeveer ##% van de patiënten met DH (Garioch ###) De overige patiënten zullen meestal levenslang behandeld moeten blijven met een glutenvrij dieet, met dapson of een combinatie daarvan.
596
nvmdl
###;# #<DATUM> <PERSOON> herpetiformis problems, progress and prospects <PERSOON> GP, Blenkinsopp WK, Ring <PERSOON> potassium iodide patch test in dermatitis herpetiformis in relation to treatment with a gluten-free diet and dapsone Br J Meer JB van der Gluten-free diet and elemental diet in dermatitis herpetiformis <PERSOON> Meer JB van der Granular deposits of immunoglobulins in the skin of patiënts with dermatitis <PERSOON> role of diet in dermatitis herpetiformis Curr Probl Dermatol ###;<DATUM> ## Follow-up door de dermatoloog van patiënten die dapson gebruiken Patiënten die dapson gebruiken dienen door de dermatoloog op bijwerkingen gecontroleerd te worden, onder meer door hematologisch onderzoek Patiënten met een glucose-#fosfaatdehydrogenasedeficiëntie zullen frequentere controles moeten ondergaan, omdat zij een verhoogd risico hebben op het ontwikkelen van een (ernstige) hemolyse Naar de gewenste en noodzakelijke controlefrequenties en tijdstippen is geen onderzoek gedaan Hierover bestaat in de literatuur geen consensus, maar de verschillen tussen de verschillende geadviseerde schemata zijn gering (<PERSOON>’ wordt een schema geadviseerd dat gebaseerd is op Begon ###, Paniker ###, Farmacotherapeutisch Kompas ### en schemata zoals Dermatitis herpetiformis blijft meestal levenslang bestaan Een spontane remissie is te verwachten bij slechts ongeveer ##% van de patiënten met DH (Garioch ###) De overige patiënten zullen meestal levenslang behandeld moeten blijven met een glutenvrij dieet, met dapson of een combinatie daarvan patiënten die op een glutenvrij dieet een aantal jaren geen klachten heeft gehad met het dieet kan stoppen In een recent onderzoek trad bij ## van ## dergelijke patiënten die stopten met het dieet binnen twee maanden een exacerbatie op Bij zeven van hen echter (##%) bleef de huid rustig (mediane controleduur <LEEFTIJD> jaar, spreiding #-<LEEFTIJD> jaar) Deze patiënten waren jonger (gemiddelde leeftijd bij diagnose <LEEFTIJD> jaar) dan de groep waarbij exacerbaties optraden (gemiddelde leeftijd bij diagnose <LEEFTIJD> jaar), hadden zich minder goed gehouden aan het glutenvrij dieet en hadden vaker dapson gebruikt (Bardella ###) Er is geen onderzoek gedaan naar en consensus over de aard van de worden bij patiënten die dapson gebruiken De verschillen tussen de <PERSOON> herpetiformis blijft bestaan en het dieet dient dan levenslang te worden gecontinueerd In een aantal gevallen ((##%) kan na een aantal jaren het dieet gestaakt worden zonder dat een recidief optreedt, vooral bij patiënten die DH op relatief jonge leeftijd hebben ontwikkeld en die zich niet een normaal dieet te introduceren, vooral bij patiënten die op relatief jonge leeftijd DH remission in patiënts with dermatitis herpetiformis on a normal diet <PERSOON> voor zorgverzekeringen, ### ISBN <PATIENTNUMMER>-#<DATUM> Er is bij mannen met DH een licht verhoogd risico op het ontstaan van een non-Hodgkin Door een continue presentatie van immunogenen is in de fysiologische situatie een milde.
593
nvmdl
een glutenvrij dieet een aantal jaren geen klachten heeft gehad met het dieet kan stoppen In een recent onderzoek trad bij ## van ## dergelijke patiënten die stopten met het dieet binnen twee maanden een exacerbatie op Bij zeven van hen echter (##%) bleef de huid rustig (mediane controleduur <LEEFTIJD> jaar, spreiding #-<LEEFTIJD> jaar) Deze patiënten waren jonger (gemiddelde leeftijd bij diagnose <LEEFTIJD> jaar) dan de groep waarbij exacerbaties optraden (gemiddelde leeftijd bij diagnose <LEEFTIJD> jaar), hadden zich minder goed gehouden aan het glutenvrij dieet en hadden vaker dapson gebruikt (Bardella ###) Er is geen onderzoek gedaan naar en consensus over de aard van de worden bij patiënten die dapson gebruiken De verschillen tussen de <PERSOON> herpetiformis blijft bestaan en het dieet dient dan levenslang te worden gecontinueerd In een aantal gevallen ((##%) kan na een aantal jaren het dieet gestaakt worden zonder dat een recidief optreedt, vooral bij patiënten die DH op relatief jonge leeftijd hebben ontwikkeld en die zich niet een normaal dieet te introduceren, vooral bij patiënten die op relatief jonge leeftijd DH remission in patiënts with dermatitis herpetiformis on a normal diet <PERSOON> voor zorgverzekeringen, ### ISBN <PATIENTNUMMER>-#<DATUM> Er is bij mannen met DH een licht verhoogd risico op het ontstaan van een non-Hodgkin Door een continue presentatie van immunogenen is in de fysiologische situatie een milde In weefsel biopten van de dunne darm mucosa zijn dan ook kleine aantallen ontstekingscellen in de lamina propria en lymfocytose, is een histologische beschrijving van de proximale dunne darm mucosa die aangeeft dat in het oppervlakte epitheel van de mucosa een significante toename aanwezig is van het aantal lymfocyten Dit kan een gevolg zijn van ziekteprocessen van uiteenlopende aard, waaronder glutengevoelige enteropathie, c q coeliakie In deze tekst zal besproken worden wat de relatie is tussen lymfocytaire enteritis en coeliakie Hierbij wordt aandacht gegeven aan de definitie van lymfocytaire enteritis, de prevalentie, de differentiaal diagnostische overwegingen en de klinische aanpak Niet elke patiënt met lymfocytaire enteritis dient De drempel die voor de diagnose lymfocytaire enteritis geldt varieert in de literatuur tussen de ## en ## lymfocyten per ### epitheelcellen Studies van meer dan <LEEFTIJD> jaar geleden stellen ## lymfocyten per ### epitheelcellen als ondergrens voor lymfocytaire enteritis, zonder vermelding van systematisch onderzoek<DATUM> Recente studies over de kwantificatie van intraepitheliale lymfocyten (IEL’s) en het formuleren van een scheidslijn tussen normaal en significant toegenomen zijn van <PERSOON> et al (###)# en Veress (###)# <PERSOON> onderzocht distale duodenum biopten van ## gezonde mensen bij wie geen tekenen van malabsorptie aanwezig waren Het aantal lymfocyten per ### epitheelcellen werd geteld en toonde #,#-## lymfocyten per ### epitheelcellen, gemiddeld ## (SD #,#) Zij stellen een drempel voor van ## lymfocyten per ### epitheelcellen als bovengrens van normaal (gemiddeld +# SD) Veress telde het aantal lymfocyten per ### epitheelcellen in distale duodenum biopten bij ##.
634
nvmdl
zijn dan ook kleine aantallen ontstekingscellen in de lamina propria en lymfocytose, is een histologische beschrijving van de proximale dunne darm mucosa die aangeeft dat in het oppervlakte epitheel van de mucosa een significante toename aanwezig is van het aantal lymfocyten Dit kan een gevolg zijn van ziekteprocessen van uiteenlopende aard, waaronder glutengevoelige enteropathie, c q coeliakie In deze tekst zal besproken worden wat de relatie is tussen lymfocytaire enteritis en coeliakie Hierbij wordt aandacht gegeven aan de definitie van lymfocytaire enteritis, de prevalentie, de differentiaal diagnostische overwegingen en de klinische aanpak Niet elke patiënt met lymfocytaire enteritis dient De drempel die voor de diagnose lymfocytaire enteritis geldt varieert in de literatuur tussen de ## en ## lymfocyten per ### epitheelcellen Studies van meer dan <LEEFTIJD> jaar geleden stellen ## lymfocyten per ### epitheelcellen als ondergrens voor lymfocytaire enteritis, zonder vermelding van systematisch onderzoek<DATUM> Recente studies over de kwantificatie van intraepitheliale lymfocyten (IEL’s) en het formuleren van een scheidslijn tussen normaal en significant toegenomen zijn van <PERSOON> et al (###)# en Veress (###)# <PERSOON> onderzocht distale duodenum biopten van ## gezonde mensen bij wie geen tekenen van malabsorptie aanwezig waren Het aantal lymfocyten per ### epitheelcellen werd geteld en toonde #,#-## lymfocyten per ### epitheelcellen, gemiddeld ## (SD #,#) Zij stellen een drempel voor van ## lymfocyten per ### epitheelcellen als bovengrens van normaal (gemiddeld +# SD) Veress telde het aantal lymfocyten per ### epitheelcellen in distale duodenum biopten bij ## (CD#, specifieke lymfocyten kleuring) lymfocyten per ### epitheelcellen Na vergelijking met de controlegroepen stellen zij als bovengrens van normaal ## lymfocyten per ### epitheelcellen, ##-## per ### als ‘borderline’ en meer dan ## per ### als significant verhoogd Daarbij adviseren zij CD# kleuring voor een betere herkenning van lymfocyten als Samenvattend lijkt een drempel van ## lymfocyten per ### epitheelcellen, liefst geteld met specifieke CD# kleuring van lymfocyten, een betrouwbare ondergrens voor het stellen van de Mahadeva et al# onderzocht alle duodenum biopten die in hun kliniek werden genomen in een periode van ## maanden <DATUM> patiënten (#,#%) toonden een geïsoleerde lymfocytaire enteritis Kakar# zag in de Mayo Clinic bij ## van ### patiënten die om eniger reden een duodenumscopie ondergingen een lymfocytaire enteritis (#,#%) In een review artikel van <PERSOON> et al# wordt op basis van literatuurmeldingen geschat dat in ongeveer <DATUM> van alle duodenum biopten sprake is van een verhoogd aantal IEL’s, zonder verdere architecturale Reeds vanaf de jaren ### wordt melding gemaakt van mildere glutengevoelige enteropathie met een verhoogd aantal IEL’s als enige uiting van de ziekte, onder andere bij patiënten met dermatitis herpetiformis#,#,#,## De term silent of latent coeliac disease wordt hiervoor geintroduceerd#,## Nadere specificatie van deze IEL’s toont een toename van met name γ/δ positieve T-lymfocyten, alhoewel dit niet specifiek is voor coeliakie##-## De relatie tussen intra epitheliale lymfocytose en coeliakie komt sterk in de aandacht door het werk van Marsh## (###) die het zogenaamde spectrum van glutengevoelige enteropathie introduceert dat reikt.
699
nvmdl
lymfocyten per ### epitheelcellen Na vergelijking met de controlegroepen stellen zij als bovengrens van normaal ## lymfocyten per ### epitheelcellen, ##-## per ### als ‘borderline’ en meer dan ## per ### als significant verhoogd Daarbij adviseren zij CD# kleuring voor een betere herkenning van lymfocyten als Samenvattend lijkt een drempel van ## lymfocyten per ### epitheelcellen, liefst geteld met specifieke CD# kleuring van lymfocyten, een betrouwbare ondergrens voor het stellen van de Mahadeva et al# onderzocht alle duodenum biopten die in hun kliniek werden genomen in een periode van ## maanden <DATUM> patiënten (#,#%) toonden een geïsoleerde lymfocytaire enteritis Kakar# zag in de Mayo Clinic bij ## van ### patiënten die om eniger reden een duodenumscopie ondergingen een lymfocytaire enteritis (#,#%) In een review artikel van <PERSOON> et al# wordt op basis van literatuurmeldingen geschat dat in ongeveer <DATUM> van alle duodenum biopten sprake is van een verhoogd aantal IEL’s, zonder verdere architecturale Reeds vanaf de jaren ### wordt melding gemaakt van mildere glutengevoelige enteropathie met een verhoogd aantal IEL’s als enige uiting van de ziekte, onder andere bij patiënten met dermatitis herpetiformis#,#,#,## De term silent of latent coeliac disease wordt hiervoor geintroduceerd#,## Nadere specificatie van deze IEL’s toont een toename van met name γ/δ positieve T-lymfocyten, alhoewel dit niet specifiek is voor coeliakie##-## De relatie tussen intra epitheliale lymfocytose en coeliakie komt sterk in de aandacht door het werk van Marsh## (###) die het zogenaamde spectrum van glutengevoelige enteropathie introduceert dat reikt crypten (Marsh II), tot lymfocytaire enteritis, hyperplasie van de crypten en atrofie van de vlokken (Marsh III) Dit zou de sleutel zijn voor het begrip van het voorkomen van mildere enteropathie bij glutengevoeligheid, inclusief de lymfocytaire enteritis In de klinische praktijk wordt dit concept van Marsh van het spectrum van variërende glutengevoelige enteropathie inderdaad herkend##-## , inclusief de mildere vormen zonder vlokatrofie Dit heeft geleid tot een hernieuwde attitude, met een bredere visie op de presentatie en diagnostiek van glutengevoelige enteropathie, c q coeliakie De enteropathie met vlokatrofie is welomschreven, wordt goed herkend en wordt algemeen geaccepteerd als mogelijk passend bij de diagnose coeliakie De presentaties zonder vlokatrofie (Marsh I en II) zijn veel moeilijker te duiden Na de herkenning van lymfocytaire enteritis als uiting van glutengevoelige enteropathie is, mede in reactie hierop, een stroom van publicaties op gang gekomen die een brede differentiaal diagnose aangeven Niet alle lymfocytaire enteritis is een uiting van coeliakie Hierbij worden genoemd enterale infecties, bacteriële overgroei, tropische spruw, (peptische) Helicobacter Pylori gastritis, toxisch medicamenteus effect (onder andere NSAIDs), Ziekte van Crohn, auto-immune enteritis en irritable bowel Bij welke patiënten moet nu de lymfocytaire enteritis worden gezien in het licht van glutengevoeligheid? Harde argumenten hiervoor zijn schaars in de literatuur Over het natuurlijk beloop van lymfocytaire enteritis zijn enkele studies bekend Kaukinen## et al van coeliakie In ## patiënten werd vlokatrofie gezien, in tien van de resterende ## patiënten zonder vlokatrofie was een lymfocytaire enteritis aanwezig Bij hen werden follow-up biopten.
664
nvmdl
enteritis, hyperplasie van de crypten en atrofie van de vlokken (Marsh III) Dit zou de sleutel zijn voor het begrip van het voorkomen van mildere enteropathie bij glutengevoeligheid, inclusief de lymfocytaire enteritis In de klinische praktijk wordt dit concept van Marsh van het spectrum van variërende glutengevoelige enteropathie inderdaad herkend##-## , inclusief de mildere vormen zonder vlokatrofie Dit heeft geleid tot een hernieuwde attitude, met een bredere visie op de presentatie en diagnostiek van glutengevoelige enteropathie, c q coeliakie De enteropathie met vlokatrofie is welomschreven, wordt goed herkend en wordt algemeen geaccepteerd als mogelijk passend bij de diagnose coeliakie De presentaties zonder vlokatrofie (Marsh I en II) zijn veel moeilijker te duiden Na de herkenning van lymfocytaire enteritis als uiting van glutengevoelige enteropathie is, mede in reactie hierop, een stroom van publicaties op gang gekomen die een brede differentiaal diagnose aangeven Niet alle lymfocytaire enteritis is een uiting van coeliakie Hierbij worden genoemd enterale infecties, bacteriële overgroei, tropische spruw, (peptische) Helicobacter Pylori gastritis, toxisch medicamenteus effect (onder andere NSAIDs), Ziekte van Crohn, auto-immune enteritis en irritable bowel Bij welke patiënten moet nu de lymfocytaire enteritis worden gezien in het licht van glutengevoeligheid? Harde argumenten hiervoor zijn schaars in de literatuur Over het natuurlijk beloop van lymfocytaire enteritis zijn enkele studies bekend Kaukinen## et al van coeliakie In ## patiënten werd vlokatrofie gezien, in tien van de resterende ## patiënten zonder vlokatrofie was een lymfocytaire enteritis aanwezig Bij hen werden follow-up biopten ontwikkeld Lahdeaho## et al reviseerden ### dunne darm biopsieën van kinderen die tussen ### en ### waren genomen en waarvan de conclusie was dat geen sprake was van coeliakie ### patiënten toonden lymfocytaire enteritis Deze werden vergeleken met ### matched controls Bij vier mensen bleek de diagnose coeliakie reeds in reguliere follow-up te zijn gesteld (#-<LEEFTIJD> jaar na eerste biopt) ## mensen waren bereid op endomysium en tissue transglutaminase antistoffen gescreend te worden, waarbij bij één alsnog de diagnose coeliakie naar voren kwam In de controlegroep bleek één coeliakie te hebben Derhalve concluderen zij dat lymfocytaire enteritis weinig voorspellende waarde heeft voor de ontwikkeling van coeliakie Wahab et al## meldt dat twee patiënten die verdacht werden van coeliakie en een Marsh II laesie hadden, binnen twee jaar vlokatrofie ontwikkelden Concluderend lijkt in ieder geval een deel van de mensen met lymfocytaire enteritis in het natuurlijk beloop manifeste coeliakie met vlokatrofie te ontwikkelen Gegevens over het optreden van complicaties zoals osteoporose of maligniteit bij mensen met een lymfocytaire enteritis die een normaal, gluten bevattend dieet blijven volgen ontbreken in de literatuur Of, en bij wie lymfocytaire enteritis een uiting is van coeliakie is punt van discussie Argumenten om de enteropathie zonder vlokatrofie daadwerkelijk te zien als gevolg van glutengevoeligheid lopen uiteen van anamnestische aanwijzingen voor glutenintolerantie, aanwezigheid van coeliakie gerelateerde antistoffen en immunogenetische merkers, reactie op een glutenvrij dieet en een glutenbelastingstest Kaukinen et al## beschrijft een groep van tien patiënten met een lymfocytaire enteritis.
600
nvmdl
Lahdeaho## et al reviseerden ### dunne darm biopsieën van kinderen die tussen ### en ### waren genomen en waarvan de conclusie was dat geen sprake was van coeliakie ### patiënten toonden lymfocytaire enteritis Deze werden vergeleken met ### matched controls Bij vier mensen bleek de diagnose coeliakie reeds in reguliere follow-up te zijn gesteld (#-<LEEFTIJD> jaar na eerste biopt) ## mensen waren bereid op endomysium en tissue transglutaminase antistoffen gescreend te worden, waarbij bij één alsnog de diagnose coeliakie naar voren kwam In de controlegroep bleek één coeliakie te hebben Derhalve concluderen zij dat lymfocytaire enteritis weinig voorspellende waarde heeft voor de ontwikkeling van coeliakie Wahab et al## meldt dat twee patiënten die verdacht werden van coeliakie en een Marsh II laesie hadden, binnen twee jaar vlokatrofie ontwikkelden Concluderend lijkt in ieder geval een deel van de mensen met lymfocytaire enteritis in het natuurlijk beloop manifeste coeliakie met vlokatrofie te ontwikkelen Gegevens over het optreden van complicaties zoals osteoporose of maligniteit bij mensen met een lymfocytaire enteritis die een normaal, gluten bevattend dieet blijven volgen ontbreken in de literatuur Of, en bij wie lymfocytaire enteritis een uiting is van coeliakie is punt van discussie Argumenten om de enteropathie zonder vlokatrofie daadwerkelijk te zien als gevolg van glutengevoeligheid lopen uiteen van anamnestische aanwijzingen voor glutenintolerantie, aanwezigheid van coeliakie gerelateerde antistoffen en immunogenetische merkers, reactie op een glutenvrij dieet en een glutenbelastingstest Kaukinen et al## beschrijft een groep van tien patiënten met een lymfocytaire enteritis immunogenetische merkers, acht van tien hadden anti endomysium antistoffen, negen van tien anti TG# antistoffen en allen meldden verbetering van klachten en toonden verdwijnen van antistoffen en normalisatie van histologie in respons op een glutenvrij dieet Mahadeva# vond bij zes van ## mensen met verhoogde IEL’s enig bewijs van (latente) coeliakie, op basis van aanwezigheid van antistoffen (#), onverklaarde ferriprieve anemie (#) en gastrointestinale symptomen (##) In de studie van Kakar# waren bij slechts # van de ## patiënten met een lymfocytaire enteritis aanwijzingen voor coeliakie, gebaseerd op antistoffen (#) en verbetering van symptomen in reactie op een glutenvrij dieet (#) In een studie van Wahab## werd na glutenbelasting van ## personen met een lymfocytaire enteritis bij ## van hen een toename van afwijkingen binnen het glutensensitieve spectrum gezien, waarvan zeven vlokatrofie ontwikkelden Tursi et al## beschreef een groep van ### coeliakiepatiënten waarvan ## een lymfocytaire enteritis (Marsh I) hadden en ## een lymfocytaire enteritis met crypthyperplasie (Marsh II) ##,## % Marsh I patiënten en ##,##% van de Marsh II patiënten hadden anti TG# antistoffen Tursi et al## beschrijft vervolgens (dezelfde?) groep onderverdeeld in normaal en glutenvrij dieet Op normaal dieet ontwikkelt één patiënt na één jaar vlokatrofie Bij vijf van zeven Marsh I patiënten en ## van ## Marsh II patiënten op glutenvrij dieet (totaal ## van ##) werd na <DATUM> maanden een verbetering of normalisatie van histologische afwijkingen gezien, tezamen met een ‘evidente klinische verbetering’ Op grond.
649
nvmdl
immunogenetische merkers, acht van tien hadden anti endomysium antistoffen, negen van tien anti TG# antistoffen en allen meldden verbetering van klachten en toonden verdwijnen van antistoffen en normalisatie van histologie in respons op een glutenvrij dieet Mahadeva# vond bij zes van ## mensen met verhoogde IEL’s enig bewijs van (latente) coeliakie, op basis van aanwezigheid van antistoffen (#), onverklaarde ferriprieve anemie (#) en gastrointestinale symptomen (##) In de studie van Kakar# waren bij slechts # van de ## patiënten met een lymfocytaire enteritis aanwijzingen voor coeliakie, gebaseerd op antistoffen (#) en verbetering van symptomen in reactie op een glutenvrij dieet (#) In een studie van Wahab## werd na glutenbelasting van ## personen met een lymfocytaire enteritis bij ## van hen een toename van afwijkingen binnen het glutensensitieve spectrum gezien, waarvan zeven vlokatrofie ontwikkelden Tursi et al## beschreef een groep van ### coeliakiepatiënten waarvan ## een lymfocytaire enteritis (Marsh I) hadden en ## een lymfocytaire enteritis met crypthyperplasie (Marsh II) ##,## % Marsh I patiënten en ##,##% van de Marsh II patiënten hadden anti TG# antistoffen Tursi et al## beschrijft vervolgens (dezelfde?) groep onderverdeeld in normaal en glutenvrij dieet Op normaal dieet ontwikkelt één patiënt na één jaar vlokatrofie Bij vijf van zeven Marsh I patiënten en ## van ## Marsh II patiënten op glutenvrij dieet (totaal ## van ##) werd na <DATUM> maanden een verbetering of normalisatie van histologische afwijkingen gezien, tezamen met een ‘evidente klinische verbetering’ Op grond daadwerkelijk sprake is van glutengevoeligheid Een (vooralsnog) als poster gepresenteerde studie <PERSOON> et al## beschrijft ## patiënten die zich presenteren met Marsh II enteropathie ## volgen een glutenvrij dieet en zijn na één jaar klinisch en histologisch in remissie Twee blijven een normaal dieet volgen en ontwikkelen partiële vlokatrofie (Marsh IIIA) binnen twee jaar ## zijn gemotiveerd een glutenbelastingstest te ondergaan ## tonen een klinische en histologische relaps na glutenbelasting, bij acht is geen respons op de glutenbelasting zichtbaar De overige ## patiënten weigeren een glutenbelasting vanwege intolerantie voor Samenvattend lijken bij tenminste een deel van de mensen met een lymfocytaire enteritis argumenten aanwezig dat de enteropathie veroorzaakt wordt door een milde Lymfocytaire enteritis is een histologische diagnose Veelal wordt het beeld bij toeval waargenomen bij patiënten met milde, aspecifieke klachten, eerstegraads familieleden van coeliakiepatiënten, maar ook bij mensen waarbij op voorhand een duidelijke verdenking op coeliakie aanwezig is Afhankelijk van de klinische presentatie kan gekozen worden voor een expectatieve houding, waarbij het voor de hand ligt bedacht te zijn op de ontwikkeling van klassieke coeliakie en te overwegen na enkele jaren follow-up onderzoek te verrichten Bij ernstiger klachten kan nadere diagnostiek worden overwogen Malabsorptie parameters, zoals serum ijzer en darm permeabiliteitsstudies, zoals de suikerabsorptietest zijn aspecifiek en kunnen hooguit het bestaan van een darmziekte suggereren Coeliakie-specifieke antistoffen pleiten sterk voor de diagnose, maar bij mildere enteropathie neemt de sensitiviteit hiervan af tot onder de ##% Immunogenetisch onderzoek, met name HLA-DQ typering kan de diagnose ondersteunen.
647
nvmdl
als poster gepresenteerde studie <PERSOON> et al## beschrijft ## patiënten die zich presenteren met Marsh II enteropathie ## volgen een glutenvrij dieet en zijn na één jaar klinisch en histologisch in remissie Twee blijven een normaal dieet volgen en ontwikkelen partiële vlokatrofie (Marsh IIIA) binnen twee jaar ## zijn gemotiveerd een glutenbelastingstest te ondergaan ## tonen een klinische en histologische relaps na glutenbelasting, bij acht is geen respons op de glutenbelasting zichtbaar De overige ## patiënten weigeren een glutenbelasting vanwege intolerantie voor Samenvattend lijken bij tenminste een deel van de mensen met een lymfocytaire enteritis argumenten aanwezig dat de enteropathie veroorzaakt wordt door een milde Lymfocytaire enteritis is een histologische diagnose Veelal wordt het beeld bij toeval waargenomen bij patiënten met milde, aspecifieke klachten, eerstegraads familieleden van coeliakiepatiënten, maar ook bij mensen waarbij op voorhand een duidelijke verdenking op coeliakie aanwezig is Afhankelijk van de klinische presentatie kan gekozen worden voor een expectatieve houding, waarbij het voor de hand ligt bedacht te zijn op de ontwikkeling van klassieke coeliakie en te overwegen na enkele jaren follow-up onderzoek te verrichten Bij ernstiger klachten kan nadere diagnostiek worden overwogen Malabsorptie parameters, zoals serum ijzer en darm permeabiliteitsstudies, zoals de suikerabsorptietest zijn aspecifiek en kunnen hooguit het bestaan van een darmziekte suggereren Coeliakie-specifieke antistoffen pleiten sterk voor de diagnose, maar bij mildere enteropathie neemt de sensitiviteit hiervan af tot onder de ##% Immunogenetisch onderzoek, met name HLA-DQ typering kan de diagnose ondersteunen coeliakie In de beperkt beschikbare literatuur met betrekking tot lymfocytaire enteritis wordt aangeven dat het starten van een glutenvrij dieet over het algemeen leidt tot een verbetering van klachten en verminderen van IELs##,##,## De studies zijn echter beschrijvend en zonder controle groep en daarmee blijft een gerede twijfel bestaan of daadwerkelijk sprake is van coeliakie Toch kiezen sommige patiënten voor een glutenvrij dieet en geven aan dat elke inname van gluten aanleiding geeft tot recidief van klachten In ieder geval kan men in een dergelijk geval spreken van gluten intolerantie Meest sterke bewijs voor de diagnose glutengevoelige enteropathie lijkt het aantonen van toenemende histologische afwijkingen binnen het spectrum van glutengevoelige enteropathie door een glutenbelastingstest met vervolgens normaliseren van de histologie in reactie op een glutenvrij dieet## Lymfocytaire enteritis is een welomschreven histologische diagnose met een brede differentiaal diagnose De prevalentie wordt geschat op <DATUM> % van mensen die om een of andere reden een gastro-duodenoscopie ondergaan Een deel van de mensen die zich presenteren met lymfocytaire enteritis is Patiënten met lymfocytaire enteritis kunnen in de loop van tijd vlokatrofie Er zijn de werkgroep geen studies bekend die de vraag beantwoorden of patiënten met een glutengevoelige lymfocytaire enteritis hetzelfde risicoprofiel In andere voorkomende gevallen dient men terughoudend te zijn met het voorschrijven van <PERSOON> AJ Small bowell changes in dermatitis herpetiformis <PERSOON> of intraepithelial lymphocytes in human jejunum <PERSOON> PP, McMinn RMH, Hoffbrand AV.
559
nvmdl
beschikbare literatuur met betrekking tot lymfocytaire enteritis wordt aangeven dat het starten van een glutenvrij dieet over het algemeen leidt tot een verbetering van klachten en verminderen van IELs##,##,## De studies zijn echter beschrijvend en zonder controle groep en daarmee blijft een gerede twijfel bestaan of daadwerkelijk sprake is van coeliakie Toch kiezen sommige patiënten voor een glutenvrij dieet en geven aan dat elke inname van gluten aanleiding geeft tot recidief van klachten In ieder geval kan men in een dergelijk geval spreken van gluten intolerantie Meest sterke bewijs voor de diagnose glutengevoelige enteropathie lijkt het aantonen van toenemende histologische afwijkingen binnen het spectrum van glutengevoelige enteropathie door een glutenbelastingstest met vervolgens normaliseren van de histologie in reactie op een glutenvrij dieet## Lymfocytaire enteritis is een welomschreven histologische diagnose met een brede differentiaal diagnose De prevalentie wordt geschat op <DATUM> % van mensen die om een of andere reden een gastro-duodenoscopie ondergaan Een deel van de mensen die zich presenteren met lymfocytaire enteritis is Patiënten met lymfocytaire enteritis kunnen in de loop van tijd vlokatrofie Er zijn de werkgroep geen studies bekend die de vraag beantwoorden of patiënten met een glutengevoelige lymfocytaire enteritis hetzelfde risicoprofiel In andere voorkomende gevallen dient men terughoudend te zijn met het voorschrijven van <PERSOON> AJ Small bowell changes in dermatitis herpetiformis <PERSOON> of intraepithelial lymphocytes in human jejunum <PERSOON> PP, McMinn RMH, Hoffbrand AV <PERSOON> of intraepithelial lymphocytes in human <PERSOON> intraepithelial lymphocyte-count revisited <PERSOON> JL, Howdle PD Is a raised intraepithelial lymphocyte count with normal <PERSOON> JA, Dayharsh GA, Burgar LJ Significance of intraepithelial lymphocytosis in small bowel biopsy samples with normal mucosal architecture Am J architecturally preserved proximal small intestinal mucosa an increasing diagnostic problem with a wide differential diagnosis <PERSOON> herpetiformis jejunal findings and skin response to gluten-free diet <PERSOON> and pathological spectrum of coeliac disease active, silent, latent, potential Gut ###;#<DATUM> #, <PERSOON-##> PG, MacDonald TT, <PERSOON-##> JA Gamma/delta T cells and the diagnosis of coeliac disease <PERSOON-##> K, <PERSOON-##> in gamma/delta T cell receptor bearing lymphocytes in normal small bowel mucosa in latent coeliac disease <PERSOON-##> density of jejunal gamma/delta + T cells in patiënts having normal mucosa - marker of operative autoimmune mechanisms <PERSOON-##> jejunal gamma/delta T.
487
nvmdl
<PERSOON> of intraepithelial lymphocytes in human <PERSOON> intraepithelial lymphocyte-count revisited <PERSOON> JL, Howdle PD Is a raised intraepithelial lymphocyte count with normal <PERSOON> JA, Dayharsh GA, Burgar LJ Significance of intraepithelial lymphocytosis in small bowel biopsy samples with normal mucosal architecture Am J architecturally preserved proximal small intestinal mucosa an increasing diagnostic problem with a wide differential diagnosis <PERSOON> herpetiformis jejunal findings and skin response to gluten-free diet <PERSOON> and pathological spectrum of coeliac disease active, silent, latent, potential Gut ###;#<DATUM> #, <PERSOON> PG, MacDonald TT, <PERSOON> JA Gamma/delta T cells and the diagnosis of coeliac disease <PERSOON> K, <PERSOON-##> in gamma/delta T cell receptor bearing lymphocytes in normal small bowel mucosa in latent coeliac disease <PERSOON-##> density of jejunal gamma/delta + T cells in patiënts having normal mucosa - marker of operative autoimmune mechanisms <PERSOON-##> jejunal gamma/delta <PERSOON-##> Exp Marsh MN Gluten, major histocompatibility complex, and the small intestine A molecular and immunobiologic approach to the spectrum of gluten sensitivity ('celiac sprue') <PERSOON-##> sensitive disease with mild enteropathy Gastroenterology ###;#<DATUM> Kaukinen K, <PERSOON-##> bowel mucosal inflammation in reticulin or gliadin antibody-positive patiënts without villous atrophy <PERSOON-##> S, et al Diagnosis of gluten-sensitive enteropathy is exclusive reliance on histology appropriate? <PERSOON-##> H, <PERSOON-##> disease without villous atrophy Revision of criteria called for <PERSOON-##> features suggestive of gluten sensitivity in architecturally <PERSOON-##> CJJ Histologic follow-up of people with celiac disease on a gluten free diet slow and incomplete recovery <PERSOON-##> PJ Coeliac Disease More than villous atrophy Thesis, ###, University of <PERSOON-##> GY Role of immunophenotyping of gluten sensitive enteropathy with <PERSOON-##> T, <PERSOON-##> lymphocytes in celiac disease <PERSOON-##> ###;#<DATUM> .
463
nvmdl
histocompatibility complex, and the small intestine A molecular and immunobiologic approach to the spectrum of gluten sensitivity ('celiac sprue') <PERSOON> sensitive disease with mild enteropathy Gastroenterology ###;#<DATUM> Kaukinen K, <PERSOON> bowel mucosal inflammation in reticulin or gliadin antibody-positive patiënts without villous atrophy <PERSOON> S, et al Diagnosis of gluten-sensitive enteropathy is exclusive reliance on histology appropriate? <PERSOON> H, <PERSOON> disease without villous atrophy Revision of criteria called for <PERSOON> features suggestive of gluten sensitivity in architecturally <PERSOON> CJJ Histologic follow-up of people with celiac disease on a gluten free diet slow and incomplete recovery <PERSOON> PJ Coeliac Disease More than villous atrophy Thesis, ###, University of <PERSOON> GY Role of immunophenotyping of gluten sensitive enteropathy with <PERSOON-##> T, <PERSOON-##> lymphocytes in celiac disease <PERSOON-##> tip intraepithelial lymphocytes as markers of early-stage coeliac disease <PERSOON-##> V, et al Intraepithelial lymphocytes in the villous tip do they indicate potential coeliac disease? <PERSOON-##> LM Intraepithelial lymphocytes in celiac disease lisence to kill revealed Immunity intestinal T cells are decreased in coeliac patiënts, with CD# expression downregulated on intra-epithelial T cells in the active disease <PERSOON-##> # Memeo L, Jhang J, Hibshoosh H, Green PH, <LOCATIE>H, Bhagat G Duodenal> intraepithelial lymphocytosis with normal villous architecture common occurence in H pylori gastritis <PERSOON-##> De <PERSOON-##> intraepithelial lymphocytosis during Helicobacter pylori infection is reduced by antibiotic treatment <PERSOON-##> TJ Duodenal cytotoxic lymphocytes in cow’s milk protein sensitive enteropathy and celiac disease <PERSOON-##> and clinical significance of increased intraepithelial lymphocytes (IELs) in small bowel mucosa <PERSOON-##> EO, Schulzke JD Celiac disease-like abnormalities in a subgroup of patiënts with irritable bowel syndrome Gastroenterology ###;### ###-##, Lahdeaho ML, Kaukinen K, <PERSOON-##> disease from inflammation to atrophy a long ternm follow-up study <PERSOON-##>.
471
nvmdl
<PERSOON> V, et al Intraepithelial lymphocytes in the villous tip do they indicate potential coeliac disease? <PERSOON> LM Intraepithelial lymphocytes in celiac disease lisence to kill revealed Immunity intestinal T cells are decreased in coeliac patiënts, with CD# expression downregulated on intra-epithelial T cells in the active disease <PERSOON> # Memeo L, Jhang J, Hibshoosh H, Green PH, <LOCATIE>H, Bhagat G Duodenal> intraepithelial lymphocytosis with normal villous architecture common occurence in H pylori gastritis <PERSOON> De <PERSOON> intraepithelial lymphocytosis during Helicobacter pylori infection is reduced by antibiotic treatment <PERSOON> TJ Duodenal cytotoxic lymphocytes in cow’s milk protein sensitive enteropathy and celiac disease <PERSOON> and clinical significance of increased intraepithelial lymphocytes (IELs) in small bowel mucosa <PERSOON> EO, Schulzke JD Celiac disease-like abnormalities in a subgroup of patiënts with irritable bowel syndrome Gastroenterology ###;### ###-##, Lahdeaho ML, Kaukinen K, <PERSOON> disease from inflammation to atrophy a long ternm follow-up study <PERSOON-##> bowel mucosal inflammation in reticulin or gliadin antibody-positive patiënts without vllous atrophy <PERSOON-##> CJJ Gluten challenge in borderline glutensensitive enteropathy <PERSOON-##> ###;## ###<DATUM> different degrees of intestinal damage in celiac disease <PERSOON-##> symptomatic and histologic response to a gluten free diet in <PERSOON-##> enteritis and crypt hyperplasia who is sensitive to gluten and needs treatment? Poster presentation International Symposium on Coelaic Disease, New York, November ### HOOFDSTUK # ASPECTEN VAN ORGANISATIE VAN ZORG Tot begin jaren ‘## werd coeliakie als een betrekkelijk zeldzame ziekte gezien Menig arts heeft in zijn of haar opleiding dan ook weinig kennis opgedaan van deze aandoening en van een glutenvrij dieet Additionele post-academische training is daarom van het grootste Verder verdient het aanbeveling om ten behoeve van de huisarts een NHG-standaard te Voor een adequate begeleiding van patiënten met coeliakie moeten artsen zich voldoende de emotionele en psychologische invloed van de ziekte en het dieet-houden op de kwaliteit van leven realiseren Zo komt uit onderzoek bij kinderen onder meer naar voren dat zij zich “anders” dan andere kinderen voelen, boos zijn dat ze dieet moeten houden of zich generen om apart voedsel mee te nemen naar een kinderpartijtje.
489
nvmdl
Small bowel mucosal inflammation in reticulin or gliadin antibody-positive patiënts without vllous atrophy <PERSOON> CJJ Gluten challenge in borderline glutensensitive enteropathy <PERSOON> ###;## ###<DATUM> different degrees of intestinal damage in celiac disease <PERSOON> symptomatic and histologic response to a gluten free diet in <PERSOON> enteritis and crypt hyperplasia who is sensitive to gluten and needs treatment? Poster presentation International Symposium on Coelaic Disease, New York, November ### HOOFDSTUK # ASPECTEN VAN ORGANISATIE VAN ZORG Tot begin jaren ‘## werd coeliakie als een betrekkelijk zeldzame ziekte gezien Menig arts heeft in zijn of haar opleiding dan ook weinig kennis opgedaan van deze aandoening en van een glutenvrij dieet Additionele post-academische training is daarom van het grootste Verder verdient het aanbeveling om ten behoeve van de huisarts een NHG-standaard te Voor een adequate begeleiding van patiënten met coeliakie moeten artsen zich voldoende de emotionele en psychologische invloed van de ziekte en het dieet-houden op de kwaliteit van leven realiseren Zo komt uit onderzoek bij kinderen onder meer naar voren dat zij zich “anders” dan andere kinderen voelen, boos zijn dat ze dieet moeten houden of zich generen om apart voedsel mee te nemen naar een kinderpartijtje beperken van reizen of zelfs hindernissen opwerpen voor een beroepscarriere Gelet op het voorgaande verdient het aanbeveling dat artsen c q behandelaars van coeliakie Een glutenvrij dieet is de enig werkzame (voedings-)therapie Het is van belang dat een patiënt bij wie coeliakie is vastgesteld zo snel mogelijk naar een diëtist wordt doorverwezen Vertraging bij het doorverwijzen vergroot de kans dat de coeliakiepatiënt onjuiste of onvolledige informatie verkrijgt via het Internet, alternatieve genezers, reformzaken, familie, vrienden of anderszins Het opzetten van een combinatiespreekuur (van arts en dëtist) of inloopspreekuur verdient hierbij de voorkeur, zodat de patiënt met coeliakie rechtstreeks Het verdient aanbeveling dat diëtisten die zijn geïnteresseerd in de behandeling van coeliakiepatiënten lid zijn van de Nederlandse Coeliakie Vereniging De diëtist is de meest gekwalificeerde zorgverlener om voedingstherapie te geven Hij/zij zal aandacht voor voldoende jodium, voedingsvezels, B-vitaminen, ijzer, calcium en keuze tussen zelf brood bakken en brood kopen bij de bakker; wegwijs maken van de patiënt in de vele informatie die beschikbaar is, met name op belang van regelmatige dieetcontrole in verband met complicaties op de lange termijn Artsen en diëtisten moeten coeliakiepatiënten aanmoedigen lid te worden van de Nederlandse Coeliakie Vereniging (NCV) in verband met continue ondersteuning Patiënten die lid zijn van een lokale of nationale coeliakiegroep blijken meer kennis te hebben van en zich beter te houden aan een glutenvrij dieet De NCV kan ook kortingen en andere financiële voordelen bewerkstelligen Zo is de NCV er in ### in geslaagd om met drie zorgverzekeraars een raamcontract voor zorgverzekeringen te sluiten.
545
nvmdl
opwerpen voor een beroepscarriere Gelet op het voorgaande verdient het aanbeveling dat artsen c q behandelaars van coeliakie Een glutenvrij dieet is de enig werkzame (voedings-)therapie Het is van belang dat een patiënt bij wie coeliakie is vastgesteld zo snel mogelijk naar een diëtist wordt doorverwezen Vertraging bij het doorverwijzen vergroot de kans dat de coeliakiepatiënt onjuiste of onvolledige informatie verkrijgt via het Internet, alternatieve genezers, reformzaken, familie, vrienden of anderszins Het opzetten van een combinatiespreekuur (van arts en dëtist) of inloopspreekuur verdient hierbij de voorkeur, zodat de patiënt met coeliakie rechtstreeks Het verdient aanbeveling dat diëtisten die zijn geïnteresseerd in de behandeling van coeliakiepatiënten lid zijn van de Nederlandse Coeliakie Vereniging De diëtist is de meest gekwalificeerde zorgverlener om voedingstherapie te geven Hij/zij zal aandacht voor voldoende jodium, voedingsvezels, B-vitaminen, ijzer, calcium en keuze tussen zelf brood bakken en brood kopen bij de bakker; wegwijs maken van de patiënt in de vele informatie die beschikbaar is, met name op belang van regelmatige dieetcontrole in verband met complicaties op de lange termijn Artsen en diëtisten moeten coeliakiepatiënten aanmoedigen lid te worden van de Nederlandse Coeliakie Vereniging (NCV) in verband met continue ondersteuning Patiënten die lid zijn van een lokale of nationale coeliakiegroep blijken meer kennis te hebben van en zich beter te houden aan een glutenvrij dieet De NCV kan ook kortingen en andere financiële voordelen bewerkstelligen Zo is de NCV er in ### in geslaagd om met drie zorgverzekeraars een raamcontract voor zorgverzekeringen te sluiten specifieke zorg, of een tegemoetkoming in de meerkosten van het glutenvrij dieet Sinds eind ### is een nieuwe etiketteringswetgeving van kracht geworden Dit betekent dat van twaalf allergenen - die bekend zijn vanwege hun relatie met voedselovergevoeligheid verplicht op het etiket vermeld moet worden als ze in een product voorkomen Dit zijn onder andere de glutenbevattende granen tarwe, rogge, gerst, haver, spelt, kamut of de producten op basis van deze granen Ook melk en producten op basis van melk (inclusief lactose) vallen onder de nieuwe wetgeving In verband met het aanpassen van de etikettering is een overgangsregeling ingesteld Producten die na <DATUM> op de markt gebracht zijn Door deze aanpassing van het etiket kunnen patiënten geïnformeerd besluiten tot de aankoop van glutenvrije levensmiddelen Vanuit patiëntenperspectief is het wenselijk dat alle fabrikanten op hun producten vermelden of deze allergenen bevatten of niet Naast sociale belemmeringen heeft het volgen van een glutenvrij dieet ook financiële consequenties Glutenvrije dieetproducten worden over het algemeen niet vergoed door de zorgverzekeraar De coeliakiepatiënt heeft de mogelijkheid de kosten van het glutenvrije dieet af te trekken van de belasting, mits hij/zij de voor hem/haar geldende belastingdrempel overschrijdt Jaarlijks maakt de NCV een berekening van de meerkosten van het glutenvrije dieet voor haar leden Deze meerkosten komen gemiddeld neer op € ##-## per maand Tevens bestaat er voor mensen met een minimum inkomen of bijstandsuitkering de mogelijkheid om bij de gemeentelijke sociale dienst een beroep te doen op de wet.
578
nvmdl
zorg, of een tegemoetkoming in de meerkosten van het glutenvrij dieet Sinds eind ### is een nieuwe etiketteringswetgeving van kracht geworden Dit betekent dat van twaalf allergenen - die bekend zijn vanwege hun relatie met voedselovergevoeligheid verplicht op het etiket vermeld moet worden als ze in een product voorkomen Dit zijn onder andere de glutenbevattende granen tarwe, rogge, gerst, haver, spelt, kamut of de producten op basis van deze granen Ook melk en producten op basis van melk (inclusief lactose) vallen onder de nieuwe wetgeving In verband met het aanpassen van de etikettering is een overgangsregeling ingesteld Producten die na <DATUM> op de markt gebracht zijn Door deze aanpassing van het etiket kunnen patiënten geïnformeerd besluiten tot de aankoop van glutenvrije levensmiddelen Vanuit patiëntenperspectief is het wenselijk dat alle fabrikanten op hun producten vermelden of deze allergenen bevatten of niet Naast sociale belemmeringen heeft het volgen van een glutenvrij dieet ook financiële consequenties Glutenvrije dieetproducten worden over het algemeen niet vergoed door de zorgverzekeraar De coeliakiepatiënt heeft de mogelijkheid de kosten van het glutenvrije dieet af te trekken van de belasting, mits hij/zij de voor hem/haar geldende belastingdrempel overschrijdt Jaarlijks maakt de NCV een berekening van de meerkosten van het glutenvrije dieet voor haar leden Deze meerkosten komen gemiddeld neer op € ##-## per maand Tevens bestaat er voor mensen met een minimum inkomen of bijstandsuitkering de mogelijkheid om bij de gemeentelijke sociale dienst een beroep te doen op de wet De hoogte van deze vergoeding verschilt per gemeente Verzekeraars vergoeden in algemene zin de aanschaf van glutenvrije producten niet, ofschoon een glutenvrij dieet de enige werkzame therapie is De recente stelselwijziging heeft enkele verzekeraars ertoe gebracht een maandelijkse vergoeding te geven via de aanvullende verzekering Het valt op inhoudelijke gronden niet goed in te zien waarom medicamenteuze therapie wel en dieettherapie niet vergoed wordt Een en ander heeft echter te maken met het onderscheid tussen dieetproducten, zoals glutenvrije producten, en dieetpreparaten, die zowel chemisch als uiterlijk van samenstelling gewijzigd zijn Dit is vastgelegd in de Zorgverzekeringswet, het daaraan gekoppelde Besluit Zorgverzekering en Met name voor de minder draagkrachtige coeliakiepatiënt maakt het feit dat de dieettherapie niet wordt vergoed, het lastig om deze therapie consequent vol te houden Het is wenselijk dat alle zorgverzekeraars een aantrekkelijke korting op de premie en/of specifieke zorg, of een tegemoetkoming in de meerkosten van het glutenvrij dieet geven De werkgroep meent in navolging van de opstellers van de NIH-richtlijn dat het volgende voer een cohort studie uit om het natuurlijk beloop van onbehandelde coeliakie, met stel de respons op gluteneiwitten vast in DQ# / DQ# positieve individuen zonder identificeer welke factoren betrokken zijn bij de inductie van coeliakie in genetisch ontwikkel zo mogelijk een diermodel van coeliakie dat bruikbaar is voor het doe onderzoek naar de mogelijkheden van preventie van coeliakie wat is het juiste moment om granen te introduceren in de voeding van kinderen, gekoppeld aan het.
552
nvmdl
De hoogte van deze vergoeding verschilt per gemeente Verzekeraars vergoeden in algemene zin de aanschaf van glutenvrije producten niet, ofschoon een glutenvrij dieet de enige werkzame therapie is De recente stelselwijziging heeft enkele verzekeraars ertoe gebracht een maandelijkse vergoeding te geven via de aanvullende verzekering Het valt op inhoudelijke gronden niet goed in te zien waarom medicamenteuze therapie wel en dieettherapie niet vergoed wordt Een en ander heeft echter te maken met het onderscheid tussen dieetproducten, zoals glutenvrije producten, en dieetpreparaten, die zowel chemisch als uiterlijk van samenstelling gewijzigd zijn Dit is vastgelegd in de Zorgverzekeringswet, het daaraan gekoppelde Besluit Zorgverzekering en Met name voor de minder draagkrachtige coeliakiepatiënt maakt het feit dat de dieettherapie niet wordt vergoed, het lastig om deze therapie consequent vol te houden Het is wenselijk dat alle zorgverzekeraars een aantrekkelijke korting op de premie en/of specifieke zorg, of een tegemoetkoming in de meerkosten van het glutenvrij dieet geven De werkgroep meent in navolging van de opstellers van de NIH-richtlijn dat het volgende voer een cohort studie uit om het natuurlijk beloop van onbehandelde coeliakie, met stel de respons op gluteneiwitten vast in DQ# / DQ# positieve individuen zonder identificeer welke factoren betrokken zijn bij de inductie van coeliakie in genetisch ontwikkel zo mogelijk een diermodel van coeliakie dat bruikbaar is voor het doe onderzoek naar de mogelijkheden van preventie van coeliakie wat is het juiste moment om granen te introduceren in de voeding van kinderen, gekoppeld aan het identificeer niet-HLA genetische factoren die de ernst of het fenotype van coeliakie ontwikkel een niet-invasieve methodiek om het actief-zijn van coeliakie op te sporen en stel vast wat de veilige grenswaarde van gluten is in het dieet voor coeliakiepatiënten analyseer de accuratesse en kosteneffectiviteit van serologisch tests op coeliakie in de voer onderzoek uit naar methoden om te screenen op adenocarcinoom en lymfoom in analyseer de voordelen van het screenen van hoogrisico groepen voor zover relevant identificeer en valideer serologische tests voor de diagnose van coeliakie in jonge Met betrekking tot dermatitis herpetiformis (DH) meent de werkgroep dat volgende vragen op Waarom heeft slecht ongeveer ##% van de patiënten met DH klinisch darmklachten? Hebben patiënten met DH die geen darmklachten hebben en geen dieet willen gebruiken een verhoogd risico op complicaties door malabsorptie, zoals anemie, Waarom ontwikkelt slechts een klein deel van patiënten met glutengevoelige Is te voorspellen welke patiënten met glutengevoelige enteropathie DH zullen Hoe ontstaan bij patiënten met glutengevoelige enteropathie hoogavide en hoogaffine Welke pathogenetische rol hebben deze IgA antilichamen tegen epidermaal Hoe ontstaat de granulaire IgA depositie in de huid bij patiënten met DH? Kunnen sensitieve testen op IgA antilichamen tegen epidermaal transglutaminase met hoge affiniteit en aviditeit in de toekomst gebruikt worden om de diagnose DH te stellen National Institutes of Health (NIH) Consensus Development Panel on Celiac Disease Celiac disease <INSTELLING> (MD) <PERSOON> of Health and Human Services (DHHS); ### Aug # Hoe kan de implementatie van deze richtlijn worden bevorderd? Nederlandvooralsnog niet intensief onderzocht.
557
nvmdl
die de ernst of het fenotype van coeliakie ontwikkel een niet-invasieve methodiek om het actief-zijn van coeliakie op te sporen en stel vast wat de veilige grenswaarde van gluten is in het dieet voor coeliakiepatiënten analyseer de accuratesse en kosteneffectiviteit van serologisch tests op coeliakie in de voer onderzoek uit naar methoden om te screenen op adenocarcinoom en lymfoom in analyseer de voordelen van het screenen van hoogrisico groepen voor zover relevant identificeer en valideer serologische tests voor de diagnose van coeliakie in jonge Met betrekking tot dermatitis herpetiformis (DH) meent de werkgroep dat volgende vragen op Waarom heeft slecht ongeveer ##% van de patiënten met DH klinisch darmklachten? Hebben patiënten met DH die geen darmklachten hebben en geen dieet willen gebruiken een verhoogd risico op complicaties door malabsorptie, zoals anemie, Waarom ontwikkelt slechts een klein deel van patiënten met glutengevoelige Is te voorspellen welke patiënten met glutengevoelige enteropathie DH zullen Hoe ontstaan bij patiënten met glutengevoelige enteropathie hoogavide en hoogaffine Welke pathogenetische rol hebben deze IgA antilichamen tegen epidermaal Hoe ontstaat de granulaire IgA depositie in de huid bij patiënten met DH? Kunnen sensitieve testen op IgA antilichamen tegen epidermaal transglutaminase met hoge affiniteit en aviditeit in de toekomst gebruikt worden om de diagnose DH te stellen National Institutes of Health (NIH) Consensus Development Panel on Celiac Disease Celiac disease <INSTELLING> (MD) <PERSOON> of Health and Human Services (DHHS); ### Aug # Hoe kan de implementatie van deze richtlijn worden bevorderd? Nederlandvooralsnog niet intensief onderzocht standaarden (voor huisartsen) is iets beter beschikbaar Uit deze onderzoeken kunnen conclusies worden getrokken die waarschijnlijk ook relevant zijn voor de implementatie van belemmerende en bevorderende factoren voor de implementatie van standaarden en richtlijnen weergegeven (<PERSOON> ###) In dit onderzoeksrapport en in een eerder rapport Uit dit onderzoek blijkt dat richtlijnen die gemaakt en verspreid worden door erkende specialisten op dat gebied, die recht doen aan de gangbare praktijk en die ‘interactief’ verspreid worden, relatief succesvol blijken Uiteraard hebben ook vorm en inhoud van een richtlijn belangrijke invloed op de acceptatie van de richtlijn en - na acceptatie - op de Ideale richtlijnen zijn valide, betrouwbaar, reproduceerbaar, multidisciplinair, toepasbaar en flexibel, duidelijk, eenduidig en goed gedocumenteerd Verder is bevorderlijk voor de kwaliteit van een richtlijn dat een testtraject voor implementatie wordt uitgezet, dat de uitvoering ervan evalueerbaar is en op basis daarvan aanpasbaar is Van belang is tevens dat in de richtlijn, waar relevant, behalve aan het zorgverlenerperspectief ook aandacht wordt geschonken aan het patiëntperspectief en aan het maatschappelijk perspectief (bijvoorbeeld kosten en organisatie van zorg) Ten slotte is het van belang dat de richtlijn na implementatie ook daadwerkelijk geëvalueerd wordt en, indien nodig, aangepast aan nieuwe inzichten Een instrument ter controle van deze items is beschikbaar (AGREE-instrument) De richtlijn ‘Coeliakie / Dermatitis Herpetiformis’ is zoveel mogelijk opgesteld aan de hand van deze AGREE-criteria De richtlijn is transparant in de argumentatie wat betreft de balans Naast een intrinsiek optimaal opgestelde richtlijn kunnen diverse maatregelen de.
582
nvmdl
is iets beter beschikbaar Uit deze onderzoeken kunnen conclusies worden getrokken die waarschijnlijk ook relevant zijn voor de implementatie van belemmerende en bevorderende factoren voor de implementatie van standaarden en richtlijnen weergegeven (<PERSOON> ###) In dit onderzoeksrapport en in een eerder rapport Uit dit onderzoek blijkt dat richtlijnen die gemaakt en verspreid worden door erkende specialisten op dat gebied, die recht doen aan de gangbare praktijk en die ‘interactief’ verspreid worden, relatief succesvol blijken Uiteraard hebben ook vorm en inhoud van een richtlijn belangrijke invloed op de acceptatie van de richtlijn en - na acceptatie - op de Ideale richtlijnen zijn valide, betrouwbaar, reproduceerbaar, multidisciplinair, toepasbaar en flexibel, duidelijk, eenduidig en goed gedocumenteerd Verder is bevorderlijk voor de kwaliteit van een richtlijn dat een testtraject voor implementatie wordt uitgezet, dat de uitvoering ervan evalueerbaar is en op basis daarvan aanpasbaar is Van belang is tevens dat in de richtlijn, waar relevant, behalve aan het zorgverlenerperspectief ook aandacht wordt geschonken aan het patiëntperspectief en aan het maatschappelijk perspectief (bijvoorbeeld kosten en organisatie van zorg) Ten slotte is het van belang dat de richtlijn na implementatie ook daadwerkelijk geëvalueerd wordt en, indien nodig, aangepast aan nieuwe inzichten Een instrument ter controle van deze items is beschikbaar (AGREE-instrument) De richtlijn ‘Coeliakie / Dermatitis Herpetiformis’ is zoveel mogelijk opgesteld aan de hand van deze AGREE-criteria De richtlijn is transparant in de argumentatie wat betreft de balans Naast een intrinsiek optimaal opgestelde richtlijn kunnen diverse maatregelen de De belangrijkste conclusies ten aanzien van de effectiviteit van implementatiestrategieën van richtlijnen zijn (<PERSOON> Voor optimale implementatie van de richtlijn moet aandacht worden besteed aan factoren die naleving van de richtlijn kunnen bevorderen of belemmeren (pér doelgroepen/of setting); een goede analyse van deze bevorderende en belemmerende Er bestaat geen één-op-één-relatie tussen de theorieën betreffende de implementatie Het is onmogelijk om één optimale interventie (enkelvoudig of samengesteld) aan tebevelen voor het bevorderen van implementatie van vernieuwing of verandering De werkgroep rekent het niet tot haar taak exact weer te geven hoe deze richtlijn geïmplementeerd zal moeten worden Wel wil zij in deze beknopte bijdrage een aantal De volgende activiteiten kunnen in gang gezet worden ter bevordering van de De richtlijn zal zo intensief mogelijk worden verspreid onder de leden van de Informatie over de richtlijn zal worden verstrekt in publicaties in het Nederlands Het Genootschap van Maag-, Darm-, Leverartsen zal jaarlijks de inhoud van de richtlijn toetsen en beoordelen of gehele of gedeeltelijke bijstelling noodzakelijk is De richtlijn komt integraal op het internet op de website van het CBO ((WEBLINK)) Waar mogelijk wordt de richtlijn gepubliceerd op de websites van de betrokken De werkgroep stelt de volgende activiteiten voor ter bevordering van de implementatie van presentatie van de aanbevelingen van de richtlijn op wetenschappelijke bijeenkomsten ontwikkeling en gebruik van hulpmiddelen voor de implementatie van de richtlijn in de de werkgroep adviseert - waar relevant - delen van de richtlijn om te zetten in.
571
nvmdl
ten aanzien van de effectiviteit van implementatiestrategieën van richtlijnen zijn (<PERSOON> Voor optimale implementatie van de richtlijn moet aandacht worden besteed aan factoren die naleving van de richtlijn kunnen bevorderen of belemmeren (pér doelgroepen/of setting); een goede analyse van deze bevorderende en belemmerende Er bestaat geen één-op-één-relatie tussen de theorieën betreffende de implementatie Het is onmogelijk om één optimale interventie (enkelvoudig of samengesteld) aan tebevelen voor het bevorderen van implementatie van vernieuwing of verandering De werkgroep rekent het niet tot haar taak exact weer te geven hoe deze richtlijn geïmplementeerd zal moeten worden Wel wil zij in deze beknopte bijdrage een aantal De volgende activiteiten kunnen in gang gezet worden ter bevordering van de De richtlijn zal zo intensief mogelijk worden verspreid onder de leden van de Informatie over de richtlijn zal worden verstrekt in publicaties in het Nederlands Het Genootschap van Maag-, Darm-, Leverartsen zal jaarlijks de inhoud van de richtlijn toetsen en beoordelen of gehele of gedeeltelijke bijstelling noodzakelijk is De richtlijn komt integraal op het internet op de website van het CBO ((WEBLINK)) Waar mogelijk wordt de richtlijn gepubliceerd op de websites van de betrokken De werkgroep stelt de volgende activiteiten voor ter bevordering van de implementatie van presentatie van de aanbevelingen van de richtlijn op wetenschappelijke bijeenkomsten ontwikkeling en gebruik van hulpmiddelen voor de implementatie van de richtlijn in de de werkgroep adviseert - waar relevant - delen van de richtlijn om te zetten in een en ander in samenhang met het meten van enkele indicatoren (zie volgende onderbouwing van de richtlijn noodzakelijk zijn en doorspelen daarvan aan de De werkgroep is van mening dat de uitvoering van de in deze paragraaf genoemde initiatieven en voorstellen zal bijdragen aan implementatie van deze richtlijn en daardoor aan een verbetering van de kwaliteit van zorg Indicatoren zijn meetbare elementen van de zorgverlening die een aanwijzing geven over de mate van kwaliteit van de geleverde zorg Een indicator heeft een signaalfunctie het is geen directe maat voor kwaliteit maar wijst op een bepaald aspect van presteren en kan Een bruikbare indeling van indicatoren is die in structuur-, proces- en uitkomstindicatoren waarbinnen zorg wordt geleverd Een voorbeeld van een structuurindicator is het ‘Percentage diabetesteams met een podotherapeut’ of ‘aanwezigheid van een stroke unit’ Procesindicatoren geven informatie over de handelingen die binnen een zorgproces worden uitgevoerd om kwaliteit te leveren Het kenmerk van procesindicatoren is dat ze direct beïnvloedbaar zijn ze meten hoe (vaak) iets is gedaan Een voorbeeld van een procesindicator is ‘het percentage patiënten met diabetes dat jaarlijks een oogheelkundig Indicatoren die betrekking hebben op de indicatiestelling zijn een speciaal soort procesindicatoren Deze indicatoren geven informatie of de juiste groep patiënten de juiste Uitkomstindicatoren geven informatie over de uitkomsten van zorgprocessen gemeten op patiëntniveau Uitkomstindicatoren zijn van vele factoren afhankelijk en daardoor vaak moeilijk te herleiden tot directe patiëntenzorg Een voorbeeld van een uitkomstindicator is ‘ Het percentage patiënten met ernstige pijn ## uur na een electieve ingreep’.
566
nvmdl
indicatoren (zie volgende onderbouwing van de richtlijn noodzakelijk zijn en doorspelen daarvan aan de De werkgroep is van mening dat de uitvoering van de in deze paragraaf genoemde initiatieven en voorstellen zal bijdragen aan implementatie van deze richtlijn en daardoor aan een verbetering van de kwaliteit van zorg Indicatoren zijn meetbare elementen van de zorgverlening die een aanwijzing geven over de mate van kwaliteit van de geleverde zorg Een indicator heeft een signaalfunctie het is geen directe maat voor kwaliteit maar wijst op een bepaald aspect van presteren en kan Een bruikbare indeling van indicatoren is die in structuur-, proces- en uitkomstindicatoren waarbinnen zorg wordt geleverd Een voorbeeld van een structuurindicator is het ‘Percentage diabetesteams met een podotherapeut’ of ‘aanwezigheid van een stroke unit’ Procesindicatoren geven informatie over de handelingen die binnen een zorgproces worden uitgevoerd om kwaliteit te leveren Het kenmerk van procesindicatoren is dat ze direct beïnvloedbaar zijn ze meten hoe (vaak) iets is gedaan Een voorbeeld van een procesindicator is ‘het percentage patiënten met diabetes dat jaarlijks een oogheelkundig Indicatoren die betrekking hebben op de indicatiestelling zijn een speciaal soort procesindicatoren Deze indicatoren geven informatie of de juiste groep patiënten de juiste Uitkomstindicatoren geven informatie over de uitkomsten van zorgprocessen gemeten op patiëntniveau Uitkomstindicatoren zijn van vele factoren afhankelijk en daardoor vaak moeilijk te herleiden tot directe patiëntenzorg Een voorbeeld van een uitkomstindicator is ‘ Het percentage patiënten met ernstige pijn ## uur na een electieve ingreep’ Het meten van deze indicatoren zal de vakgroep, maatschap of huisartspraktijk een indruk geven in hoeverre tegemoet wordt gekomen aan enkele belangrijke aanbevelingen in de richtlijn <PERSOON> JM, <PERSOON> AD, Thomson MA Closing the gap between research and practice an overview of systematic reviews of interventions to promote the implementation of research findings <PERSOON> Cochrane Effective Practice and Organization of Care Gezondheidsraad Van Implementeren naar leren; het belang van tweerichtingsverkeer tussen praktijk en wetenschap in de gezondheidszorg Den Haag Gezondheidsraad, ###, publicatie <PERSOON> and validation of an international appraisal instrument for assessing the quality of clinical practice guidelines the AGREE project Quality and Safety in <PERSOON> J, <PERSOON> of clinical guidelines that influence use of guidelines in general practice observational study <PERSOON> best evidence to best practice effective implementation of change in <PERSOON> implementatie Theorieën en strategieën <LOCATIE> NHS centre for reviews and dissemination Getting evidence into practice Effect <PERSOON> and combined strategies for implementing changes in primary care a literature review <PERSOON-##> R.
504
nvmdl
van deze indicatoren zal de vakgroep, maatschap of huisartspraktijk een indruk geven in hoeverre tegemoet wordt gekomen aan enkele belangrijke aanbevelingen in de richtlijn <PERSOON> JM, <PERSOON> AD, Thomson MA Closing the gap between research and practice an overview of systematic reviews of interventions to promote the implementation of research findings <PERSOON> Cochrane Effective Practice and Organization of Care Gezondheidsraad Van Implementeren naar leren; het belang van tweerichtingsverkeer tussen praktijk en wetenschap in de gezondheidszorg Den Haag Gezondheidsraad, ###, publicatie <PERSOON> and validation of an international appraisal instrument for assessing the quality of clinical practice guidelines the AGREE project Quality and Safety in <PERSOON> J, <PERSOON> of clinical guidelines that influence use of guidelines in general practice observational study <PERSOON> best evidence to best practice effective implementation of change in <PERSOON> implementatie Theorieën en strategieën <LOCATIE> NHS centre for reviews and dissemination Getting evidence into practice Effect <PERSOON> and combined strategies for implementing changes in primary care a literature review <PERSOON-##> R percentage patiënten met voor coeliakie positieve serologie dat door de huisarts binnen één maand is doorverwezen naar kinderarts, internist of MDL-arts De serologische tests (IgA tTGA, IgA EMA) zijn accurate relevante serologische tests zijn IgA tTGA en IgA EMA Met deze indicator wordt een snellere doorverwijzing naar de tweede lijn beoogd van patiënten die vermoedelijk coeliakie hebben teneinde de diagnose histologisch te Het organisatorisch verband waarop de indicator betrekking heeft Er zijn volgens de werkgroep aanwijzingen dat er variatie bestaat in de mate van verwijzen Huisartsen beschikken over de mogelijkheid om verbeteringen door te voeren Bij aanwezigheid van klachten die op coeliakie kunnen wijzen en in geval van positieve serologie is er alle reden voor de huisarts om de patiënt direct door te verwijzen voor nadere diagnostiek en adequate behandeling (instellen en begeleiden van glutenvrij dieet) Nietdirect doorverwijzen betekent dat de patiënt de juiste zorg wordt onthouden Naar de mening van de werkgroep kan tijdig doorverwijzen het beste geoperationaliseerd als binnen één maand na ontvangst van een positieve laboratoriumuitslag gelijkblijvende omstandigheden (min of meer) dezelfde resultaten oplevert, mits het begrip Aangezien er voldoende variatie in de praktijk lijkt te bestaan verwacht de werkgroep dat de indicator voldoende tussen huisartsenpraktijken discrimineert en verbeteringen in kwaliteit gezondheidsstatus van patiëntengroepen is niet relevant volgens de werkgroep <PERSOON-##> Voor het verzamelen van de gegevens kan het elektronisch patiëntendossier van de Meetniveau Gegevens worden vastgelegd op niveau van patiënt De volledige populatie patiënten met een voor coeliakie positieve serologie is het uitgangspunt.
503
nvmdl
voor coeliakie positieve serologie dat door de huisarts binnen één maand is doorverwezen naar kinderarts, internist of MDL-arts De serologische tests (IgA tTGA, IgA EMA) zijn accurate relevante serologische tests zijn IgA tTGA en IgA EMA Met deze indicator wordt een snellere doorverwijzing naar de tweede lijn beoogd van patiënten die vermoedelijk coeliakie hebben teneinde de diagnose histologisch te Het organisatorisch verband waarop de indicator betrekking heeft Er zijn volgens de werkgroep aanwijzingen dat er variatie bestaat in de mate van verwijzen Huisartsen beschikken over de mogelijkheid om verbeteringen door te voeren Bij aanwezigheid van klachten die op coeliakie kunnen wijzen en in geval van positieve serologie is er alle reden voor de huisarts om de patiënt direct door te verwijzen voor nadere diagnostiek en adequate behandeling (instellen en begeleiden van glutenvrij dieet) Nietdirect doorverwijzen betekent dat de patiënt de juiste zorg wordt onthouden Naar de mening van de werkgroep kan tijdig doorverwijzen het beste geoperationaliseerd als binnen één maand na ontvangst van een positieve laboratoriumuitslag gelijkblijvende omstandigheden (min of meer) dezelfde resultaten oplevert, mits het begrip Aangezien er voldoende variatie in de praktijk lijkt te bestaan verwacht de werkgroep dat de indicator voldoende tussen huisartsenpraktijken discrimineert en verbeteringen in kwaliteit gezondheidsstatus van patiëntengroepen is niet relevant volgens de werkgroep <PERSOON> Voor het verzamelen van de gegevens kan het elektronisch patiëntendossier van de Meetniveau Gegevens worden vastgelegd op niveau van patiënt De volledige populatie patiënten met een voor coeliakie positieve serologie is het uitgangspunt uitslag voor IgA tTGA of EMA )) te selecteren De noemer van indicator wordt nu bepaald door ((het aantal patiënten met een positieve Voor de teller wordt uitgegaan van de populatie patiënten die is verzameld voor de noemer plaatsvond binnen één maand na (digitale) ontvangst van de testuitslag (datum verwijzing De lijst met variabelen en de te benaderen bronnen zijn in concept samengesteld door de werkgroep coeliakie / dermatitis herpetiformis, maar nog niet getest in de praktijk Een variabele voor de indicatoruitkomst moet uit de bovenstaande lijst worden berekend aantal patiënten (in een bepaald kalenderjaar) met voor #B# waarvoor R# coeliakie positieve serologie die binnen één maand na geldt aantal patiënten (in een bepaald kalenderjaar) met voor # B# waarvoor <PERSOON> patiënten bij wie na vaststelling van positieve serologie door internist, MDL-arts of kinderarts binnen één maand een dunnedarmbiopsie is verricht De gouden standaard voor het stellen van de diagnose diagnose staat vast als in het biopt (sub)totale vlokatrofie Voor coeliakie verdachte patiënten zijn patiënten bij wie Met deze indicator wordt beoogd dat de patiënt snel zekerheid heeft over de diagnose en de De voorgestelde indicator heeft betrekking op alle vakgroepen kindergeneeskunde, interne Er zijn volgens de werkgroep sterke aanwijzingen dat er variatie bestaat in de tijdigheid van Artsen beschikken over de mogelijkheid om verbeteringen – d w z tijdiger biopteren – door De werkgroep die de richtlijn coeliakie / DH heeft opgesteld is van mening dat de indicator indicator voldoende tussen eerder genoemde vakgroepen discrimineert en verbeteringen in.
575
nvmdl
In de laatste twee decennia is de incidentie van het oesofaguscarcinoom fors toegenomen In ### werd in <LOCATIE> ### maal de diagnose oesofaguscarcinoom gesteld, terwijl deze ziekte in ### bij <DATUM> patiënten werd vastgesteld Ook het leeftijdgestandaardiseerde aantal per ### ### inwoners nam toe van <DATUM> tot <DATUM> De vijfjaars relatieve overleving van patiënten met een oesofaguscarcinoom in <LOCATIE> is vergelijkbaar met het Europese gemiddelde, en nam toe van #% in ###-### tot ##% in ###-### Aangezien het oesofaguscarcinoom daarmee nog steeds één van de meest letale tumoren is, volgen de trends in mortaliteit die van de incidentie; <LOCATIE> heeft dan ook analoog aan de incidentie het hoogste De zorg voor patiënten met deze tumoren is in voortdurende ontwikkeling, waarbij centraliseren van de diagnostiek en behandeling van patiënten met oesofaguscarcinoom leidt tot betere uitkomsten van zorg De Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen heeft in ### met financiering door SKMS en met medefinanciering en onder begeleiding van de toenmalige Vereniging van Integrale Kankercentra (VIKC) inmiddels Integraal Kankercentrum <LOCATIE> (IKNL) - de richtlijn voor de diagnostiek, behandeling, nazorg Actuele richtlijnen zijn een hulpmiddel om al deze aspecten deze voortdurend verder te verbeteren Bij goedkeuring (december ###) van de gereviseerde richtlijn (versie # #) is daarom afgesproken deze richtlijn voortaan te onderhouden als ‘levende richtlijn' Niet één grote revisie om de vier à vijf jaar, maar zo nodig - tussentijdse revisies van enkele specifieke onderdelen Zo'n eerste tussentijdse revisie startte De nieuwe richtlijn bestaat uit gereviseerde en geactualiseerde tekst Met 'gereviseerde' tekst bedoelen we nieuwe tekst op basis van evidence based literatuuronderzoek; 'geactualiseerde' tekst is de oude richtlijntekst die door de expert is herzien zonder dat er literatuuronderzoek is gedaan De revisie is gebaseerd op een inventarisatie van de belangrijkste knelpunten uit de praktijk Deze knelpunten (zie bijlage #) zijn de basis geweest voor uitgangsvragen (zie bijlage #) die - op basis van Deze delen uit de richtlijn zijn dus evidence based gereviseerd; de resterende teksten zijn geactualiseerd Na een inventarisatie van mogelijke aandachtspunten binnen de werkgroep, focuste deze revisie op een viertal onderdelen (modules) van de richtlijn beeldvormend onderzoek (pre-operatieve diagnostiek en herstadiëring), resectievrije marge (onderdeel uit de paragraaf prognostische factoren, hoofdstuk pathologie), neoadjuvante behandelingen, spreiding en concentratie Met uitzondering van de module resectievrije marge betrof het evidence based revisies Deze modules zijn december ### goedgekeurd Huidige en toekomstige studies waar de #e editie TNM (UICC) wordt gebruikt zijn niet zonder meer te vergelijken met de oude studies waarin de #e editie TNM werd toegepast begeleiding van patiënten met oesofaguscarcinoom, zoals chirurgen, radiotherapeuten, MDL artsen, • Literatuursearches en evidence tabellen zijn weergegeven bij de desbetreffende onderwerpen Ook het leeftijdgestandaardiseerde aantal per ### ### inwoners nam toe van <DATUM> tot <DATUM> De stijging is voor het grootste deel toe te schrijven aan een toename van het adenocarcinoom bij mannen (figuur #).
631
nvmdl
tekst Met 'gereviseerde' tekst bedoelen we nieuwe tekst op basis van evidence based literatuuronderzoek; 'geactualiseerde' tekst is de oude richtlijntekst die door de expert is herzien zonder dat er literatuuronderzoek is gedaan De revisie is gebaseerd op een inventarisatie van de belangrijkste knelpunten uit de praktijk Deze knelpunten (zie bijlage #) zijn de basis geweest voor uitgangsvragen (zie bijlage #) die - op basis van Deze delen uit de richtlijn zijn dus evidence based gereviseerd; de resterende teksten zijn geactualiseerd Na een inventarisatie van mogelijke aandachtspunten binnen de werkgroep, focuste deze revisie op een viertal onderdelen (modules) van de richtlijn beeldvormend onderzoek (pre-operatieve diagnostiek en herstadiëring), resectievrije marge (onderdeel uit de paragraaf prognostische factoren, hoofdstuk pathologie), neoadjuvante behandelingen, spreiding en concentratie Met uitzondering van de module resectievrije marge betrof het evidence based revisies Deze modules zijn december ### goedgekeurd Huidige en toekomstige studies waar de #e editie TNM (UICC) wordt gebruikt zijn niet zonder meer te vergelijken met de oude studies waarin de #e editie TNM werd toegepast begeleiding van patiënten met oesofaguscarcinoom, zoals chirurgen, radiotherapeuten, MDL artsen, • Literatuursearches en evidence tabellen zijn weergegeven bij de desbetreffende onderwerpen Ook het leeftijdgestandaardiseerde aantal per ### ### inwoners nam toe van <DATUM> tot <DATUM> De stijging is voor het grootste deel toe te schrijven aan een toename van het adenocarcinoom bij mannen (figuur #) gebruik gemaakt van gegevens van de reeds langer lopende Kankerregistratie van het Integraal Kankercentrum Zuid De incidentie in deze regio is vergelijkbaar met de rest van <LOCATIE>, met een iets hogere incidentie in het Noordoosten en Zuidwesten van het land Wereldwijd is er een aanzienlijke spreiding in het voorkomen van het oesofaguscarcinoom De ziekte kent een hoge incidentie in delen van China, Korea en Japan, maar ook in Zuid-Amerika ### De hoge incidentie daar is echter te wijten aan het veelvuldig voorkomen van het plaveiselcelcarcinoom; de incidentie van het adenocarcinoom is lager dan in de Westerse wereld, waar het adenocarcinoom ten opzichte van het plaveiselcelcarcinoom in de meeste landen fors is toegenomen sinds de jaren '## en '## van de vorige eeuw Binnen Europa is de incidentie van het oesofaguscarcinoom het laagst in Zuid-Europa, en het hoogst in West-Europa De incidentie in <LOCATIE> is na <PERSOON>-Brittannië de hoogste in Europa ### De kans op het ontwikkelen van een oesofaguscarcinoom stijgt in <LOCATIE> richting anderhalve procent bij mannen en is ongeveer een half procent bij vrouwen (cijfersoverkanker nl) Het oesofaguscarcinoom vormt bij mannen <DATUM> van het totaal aantal maligniteiten, en heeft daarmee het maagcarcinoom verdrongen uit de top ## van meest voorkomende maligniteiten Bij vrouwen is dat percentage <DATUM> (cijfersoverkanker nl) De man-vrouw ratio met betrekking tot incidentie in <LOCATIE> nam toe tot <DATUM> en is daarmee één van de hoogste van alle tumoren (na mesothelioom, Kaposisarcoom, glottis-, en blaascarcinoom) ((WEBLINK)&nav_id=###) Het merendeel van de patiënten met een oesofaguscarcinoom is bij diagnose ouder dan <LEEFTIJD> jaar (##-##%).
636
nvmdl
in deze regio is vergelijkbaar met de rest van <LOCATIE>, met een iets hogere incidentie in het Noordoosten en Zuidwesten van het land Wereldwijd is er een aanzienlijke spreiding in het voorkomen van het oesofaguscarcinoom De ziekte kent een hoge incidentie in delen van China, Korea en Japan, maar ook in Zuid-Amerika ### De hoge incidentie daar is echter te wijten aan het veelvuldig voorkomen van het plaveiselcelcarcinoom; de incidentie van het adenocarcinoom is lager dan in de Westerse wereld, waar het adenocarcinoom ten opzichte van het plaveiselcelcarcinoom in de meeste landen fors is toegenomen sinds de jaren '## en '## van de vorige eeuw Binnen Europa is de incidentie van het oesofaguscarcinoom het laagst in Zuid-Europa, en het hoogst in West-Europa De incidentie in <LOCATIE> is na <PERSOON>-Brittannië de hoogste in Europa ### De kans op het ontwikkelen van een oesofaguscarcinoom stijgt in <LOCATIE> richting anderhalve procent bij mannen en is ongeveer een half procent bij vrouwen (cijfersoverkanker nl) Het oesofaguscarcinoom vormt bij mannen <DATUM> van het totaal aantal maligniteiten, en heeft daarmee het maagcarcinoom verdrongen uit de top ## van meest voorkomende maligniteiten Bij vrouwen is dat percentage <DATUM> (cijfersoverkanker nl) De man-vrouw ratio met betrekking tot incidentie in <LOCATIE> nam toe tot <DATUM> en is daarmee één van de hoogste van alle tumoren (na mesothelioom, Kaposisarcoom, glottis-, en blaascarcinoom) ((WEBLINK)&nav_id=###) Het merendeel van de patiënten met een oesofaguscarcinoom is bij diagnose ouder dan <LEEFTIJD> jaar (##-##%) jonger dan <LEEFTIJD> jaar De ziekte openbaart zich bij vrouwen over het algemeen op latere leeftijd dan bij mannen van de mannelijke nieuwe patiënten is ##% ouder dan <LEEFTIJD> jaar, vergeleken met ##% bij Oudere kankerpatiënten hebben naast kanker ook vaak andere, bijkomende ziektes (comorbiditeit) Patiënten met een oesofaguscarcinoom hebben over het algemeen méér comorbiditeit (##% van de mannelijke patiënten tussen ## en <LEEFTIJD> jaar) dan andere kankerpatiënten, met name cardiovasculaire aandoeningen komen relatief vaker voor bij patiënten met een oesofaguscarcinoom (##% van de mannelijke patiënten tussen ## en <LEEFTIJD> jaar) dan bij andere kankerpatiënten ##<DATUM> Voor de inschatting van eventuele aanwezigheid van oesofaguscarcinoom kunnen de parameters leeftijd en geslacht hun waarde hebben in de beslissing een patiënt te verwijzen voor endoscopie (zie tabel in Er deden zich sinds ### in <LOCATIE> geen grote verschuivingen in stadium bij diagnose voor; wel was er een afname van de proportie patiënten met een onbekend stadium van ##% naar ##%, en een toename van het aandeel patiënten met op afstand gemetastaseerde ziekte (van ##% naar ##%) Deze veranderingen hebben waarschijnlijk te maken met de verbeterde (beeldvormende) diagnostiek De vijfjaars relatieve overleving van patiënten met een oesofaguscarcinoom in <LOCATIE> is vergelijkbaar met het Europese gemiddelde, en nam toe van #% in ###-### tot ##% in ###-### (figuur #) Aangezien het oesofaguscarcinoom daarmee nog steeds een van de meest letale tumoren is, volgen de mortaliteitscijfer in Europa na <PERSOON>-Brittannië (## per ### ### mannen en ruim # per ### ### vrouwen).
704
nvmdl
De ziekte openbaart zich bij vrouwen over het algemeen op latere leeftijd dan bij mannen van de mannelijke nieuwe patiënten is ##% ouder dan <LEEFTIJD> jaar, vergeleken met ##% bij Oudere kankerpatiënten hebben naast kanker ook vaak andere, bijkomende ziektes (comorbiditeit) Patiënten met een oesofaguscarcinoom hebben over het algemeen méér comorbiditeit (##% van de mannelijke patiënten tussen ## en <LEEFTIJD> jaar) dan andere kankerpatiënten, met name cardiovasculaire aandoeningen komen relatief vaker voor bij patiënten met een oesofaguscarcinoom (##% van de mannelijke patiënten tussen ## en <LEEFTIJD> jaar) dan bij andere kankerpatiënten ##<DATUM> Voor de inschatting van eventuele aanwezigheid van oesofaguscarcinoom kunnen de parameters leeftijd en geslacht hun waarde hebben in de beslissing een patiënt te verwijzen voor endoscopie (zie tabel in Er deden zich sinds ### in <LOCATIE> geen grote verschuivingen in stadium bij diagnose voor; wel was er een afname van de proportie patiënten met een onbekend stadium van ##% naar ##%, en een toename van het aandeel patiënten met op afstand gemetastaseerde ziekte (van ##% naar ##%) Deze veranderingen hebben waarschijnlijk te maken met de verbeterde (beeldvormende) diagnostiek De vijfjaars relatieve overleving van patiënten met een oesofaguscarcinoom in <LOCATIE> is vergelijkbaar met het Europese gemiddelde, en nam toe van #% in ###-### tot ##% in ###-### (figuur #) Aangezien het oesofaguscarcinoom daarmee nog steeds een van de meest letale tumoren is, volgen de mortaliteitscijfer in Europa na <PERSOON>-Brittannië (## per ### ### mannen en ruim # per ### ### vrouwen) vijfjaarsoverleving ##%-##%, afhankelijk van de chirurgische benadering (HIVEX trial, transhiataal vs In veel onderzoeken is vastgesteld dat alcohol en roken belangrijke risicofactoren zijn voor het ontstaan van een oesofaguscarcinoom, met name van het plaveiselcelcarcinoom Onderzoeken zijn uitgevoerd in diverse geografische gebieden, met substantiële aantallen, en met correctie voor diverse potentieel verstorende variabelen <DATUM> ## ## ## ## Een causale relatie wordt ondersteund door een duidelijke dosis-responsrelatie risico's zijn sterker verhoogd bij een grotere alcoholconsumptie en bij het roken van meer of zwaardere tabaksproducten ## ## ## Voor zowel alcohol als roken liggen de gemiddelde relatieve risico's rond de #, maar lopen op naar groter dan # voor bijvoorbeeld ) ## sigaretten per dag of ) # glazen alcohol per dag Alcoholgebruik is met name gerelateerd aan het ontstaan van het plaveiselcelcarcinoom ##, terwijl roken een risicofactor is voor zowel het plaveiselcel- als het adenocarcinoom Stoppen met roken is belangrijk voor preventie, hoewel er geen interventieonderzoeken bekend zijn met de incidentie van oesofaguscarcinoom als eindpunt Bekend is wel dat de kans op oesofaguscarcinoom nog vele jaren Bij #-##% van de patiënten met gastro-oesofageale refluxziekte ontstaat een Barrett-oesofagus De Bij een klein deel van deze patiënten ontwikkelt zich een adenocarcinoom van de oesofagus De kans dat patiënten met een Barrett-oesofagus een adenocarcinoom ontwikkelen, is ca # #% per jaar Dit is ## maal hoger dan in de algemene populatie wordt gevonden, maar is in absolute termen nog steeds laag ## Vaker.
690
nvmdl
benadering (HIVEX trial, transhiataal vs In veel onderzoeken is vastgesteld dat alcohol en roken belangrijke risicofactoren zijn voor het ontstaan van een oesofaguscarcinoom, met name van het plaveiselcelcarcinoom Onderzoeken zijn uitgevoerd in diverse geografische gebieden, met substantiële aantallen, en met correctie voor diverse potentieel verstorende variabelen <DATUM> ## ## ## ## Een causale relatie wordt ondersteund door een duidelijke dosis-responsrelatie risico's zijn sterker verhoogd bij een grotere alcoholconsumptie en bij het roken van meer of zwaardere tabaksproducten ## ## ## Voor zowel alcohol als roken liggen de gemiddelde relatieve risico's rond de #, maar lopen op naar groter dan # voor bijvoorbeeld ) ## sigaretten per dag of ) # glazen alcohol per dag Alcoholgebruik is met name gerelateerd aan het ontstaan van het plaveiselcelcarcinoom ##, terwijl roken een risicofactor is voor zowel het plaveiselcel- als het adenocarcinoom Stoppen met roken is belangrijk voor preventie, hoewel er geen interventieonderzoeken bekend zijn met de incidentie van oesofaguscarcinoom als eindpunt Bekend is wel dat de kans op oesofaguscarcinoom nog vele jaren Bij #-##% van de patiënten met gastro-oesofageale refluxziekte ontstaat een Barrett-oesofagus De Bij een klein deel van deze patiënten ontwikkelt zich een adenocarcinoom van de oesofagus De kans dat patiënten met een Barrett-oesofagus een adenocarcinoom ontwikkelen, is ca # #% per jaar Dit is ## maal hoger dan in de algemene populatie wordt gevonden, maar is in absolute termen nog steeds laag ## Vaker hoger risico op het ontstaan van een oesofaguscarcinoom ## Verscheidene patiëntcontroleonderzoeken geven aan dat diëten met weinig fruit en groente geassocieerd zijn met plaveiselcelcarcinoom (tweevoudig verhoogd risico) ## ## ## ## Bij gebruik van voeding rijk aan nitrosamine (met name in gepekelde groente) wordt ook een verhoogd risico gevonden ## In het algemeen komt uit de verschillende onderzoeken naar voren dat obesitas een risicofactor is voor het adenocarcinoom van de oesofagus Met een toenemende ‘body mass index' (BMI) neemt het risico van het krijgen van een adenocarcinoom van de oesofagus toe Het risico verschilt in de diverse Achalasie en blootstelling aan straling zijn in de literatuur genoemd als risicofactoren voor het krijgen van een oesofaguscarcinoom Hoewel in het eerste jaar na de diagnosestelling van achalasie de kans op het ontstaan van een plaveiselcelcarcinoom in de oesofagus het hoogst is, ziet men gedurende # tot <LEEFTIJD> jaar na diagnosestelling van achalasie nog steeds een ## maal verhoogd risico ## ## ## Bestraling van een deel van de oesofagus kan op lange termijn leiden tot een verhoogd risico op een carcinoom van de oesofagus ## ## ## Het Plummer-Vinson-syndroom en tylosis zijn eveneens risicofactoren ## ## In tegenstelling tot andere landen speelt in de westerse wereld het humane papillomavirus geen rol bij het ontstaan van Tabel # Risicofactoren voor plaveiselcelcarcinoom en adenocarcinoom van de oesofagus ##<DATUM> Alcohol en roken zijn risicofactoren voor het ontstaan van een oesofagus-carcinoom Niveau #.
611
nvmdl
een oesofaguscarcinoom ## Verscheidene patiëntcontroleonderzoeken geven aan dat diëten met weinig fruit en groente geassocieerd zijn met plaveiselcelcarcinoom (tweevoudig verhoogd risico) ## ## ## ## Bij gebruik van voeding rijk aan nitrosamine (met name in gepekelde groente) wordt ook een verhoogd risico gevonden ## In het algemeen komt uit de verschillende onderzoeken naar voren dat obesitas een risicofactor is voor het adenocarcinoom van de oesofagus Met een toenemende ‘body mass index' (BMI) neemt het risico van het krijgen van een adenocarcinoom van de oesofagus toe Het risico verschilt in de diverse Achalasie en blootstelling aan straling zijn in de literatuur genoemd als risicofactoren voor het krijgen van een oesofaguscarcinoom Hoewel in het eerste jaar na de diagnosestelling van achalasie de kans op het ontstaan van een plaveiselcelcarcinoom in de oesofagus het hoogst is, ziet men gedurende # tot <LEEFTIJD> jaar na diagnosestelling van achalasie nog steeds een ## maal verhoogd risico ## ## ## Bestraling van een deel van de oesofagus kan op lange termijn leiden tot een verhoogd risico op een carcinoom van de oesofagus ## ## ## Het Plummer-Vinson-syndroom en tylosis zijn eveneens risicofactoren ## ## In tegenstelling tot andere landen speelt in de westerse wereld het humane papillomavirus geen rol bij het ontstaan van Tabel # Risicofactoren voor plaveiselcelcarcinoom en adenocarcinoom van de oesofagus ##<DATUM> Alcohol en roken zijn risicofactoren voor het ontstaan van een oesofagus-carcinoom Niveau # Het risico is sterker verhoogd bij de consumptie van meer alcohol of meer tabak per dag <PERSOON> ## Het is aannemelijk dat niet roken of het stoppen met roken belangrijk is voor het voorkomen van een Diëten met weinig fruit en groente, obesitas, achalasie en eerdere radiotherapie voor mammacarcinoom bij vrouwen zijn risicofactoren voor het ontstaan van een oesofaguscarcinoom <PERSOON>-syndroom en tylosis lijken geassocieerd te zijn met het ontstaan van Gastro-oesofageale refluxziekte en een Barrett-oesofagus zijn geassocieerd met het ontstaan van een Voor het bekijken van de evidence tabel klik hier Alarmsymptomen, zoals haematemesis en/of melaena, en maagklachten in combinatie met aanhoudend braken, passagestoornissen, ongewild gewichtsverlies of anemie, vormen een indicatie voor een Bij het besluit om een endoscopie te laten verrichten speelt leeftijd een beperkte rol Refluxklachten komen veelvuldig voor Niet iedere patiënt behoeft nader onderzoek met een endoscopie omdat de kans op ernstige pathologie veelal gering is In de praktijk vaak gehanteerde leeftijdsgrenzen zijn ## of <LEEFTIJD> jaar De huisarts zal patiënten, waaronder patiënten met refluxklachen, voor endoscopie verwijzen volgens de standaard maagklachten (NHG-Standaard Maagklachten ##) Een arts zal in ieder geval besluiten tot een endoscopie wanneer de patiënt zich presenteert met alarmsymptomen In dit kader worden als specifieke alarmsymptomen gezien passagestoornissen, vermagering, ernstig braken, haematemesis en/of melaena, anemie met tegelijkertijd reflux of dyspeptische klachten Naast de.
567
nvmdl
meer tabak per dag <PERSOON> ## Het is aannemelijk dat niet roken of het stoppen met roken belangrijk is voor het voorkomen van een Diëten met weinig fruit en groente, obesitas, achalasie en eerdere radiotherapie voor mammacarcinoom bij vrouwen zijn risicofactoren voor het ontstaan van een oesofaguscarcinoom <PERSOON>-syndroom en tylosis lijken geassocieerd te zijn met het ontstaan van Gastro-oesofageale refluxziekte en een Barrett-oesofagus zijn geassocieerd met het ontstaan van een Voor het bekijken van de evidence tabel klik hier Alarmsymptomen, zoals haematemesis en/of melaena, en maagklachten in combinatie met aanhoudend braken, passagestoornissen, ongewild gewichtsverlies of anemie, vormen een indicatie voor een Bij het besluit om een endoscopie te laten verrichten speelt leeftijd een beperkte rol Refluxklachten komen veelvuldig voor Niet iedere patiënt behoeft nader onderzoek met een endoscopie omdat de kans op ernstige pathologie veelal gering is In de praktijk vaak gehanteerde leeftijdsgrenzen zijn ## of <LEEFTIJD> jaar De huisarts zal patiënten, waaronder patiënten met refluxklachen, voor endoscopie verwijzen volgens de standaard maagklachten (NHG-Standaard Maagklachten ##) Een arts zal in ieder geval besluiten tot een endoscopie wanneer de patiënt zich presenteert met alarmsymptomen In dit kader worden als specifieke alarmsymptomen gezien passagestoornissen, vermagering, ernstig braken, haematemesis en/of melaena, anemie met tegelijkertijd reflux of dyspeptische klachten Naast de Er is een aantal studies naar de aanwezigheid van alarmsymptomen bij patiënten met een maligniteit in het bovenste deel van de tractus digestivus, waarbij wordt gerapporteerd over alleen het maagcarcinoom (waaronder het cardiacarcinoom), alleen het oesofaguscarcinoom of over beide Er zijn nogal wat methodologische kanttekeningen te plaatsen bij de bevindingen van deze onderzoeken Het gaat vaak om niet-vergelijkende retrospectieve onderzoeken Over het voorkomen van een alarmsymptoom bij patiënten zonder maligniteit als einddiagnose wordt nauwelijks gerapporteerd Naar combinaties van symptomen bij het voorspellen van een oesofaguscarcinoom is nog nauwelijks onderzoek gedaan In populatie-onderzoeken ligt het aantal patiënten met een carcinoom van de bovenste tractus digestivus, waaronder oesofaguscarcinoom, bijzonder laag Dit maakt dat veelal sensitiviteit, specificiteit, positief en negatief voorspellende waarden van een alarmsymptoom niet te geven zijn Uit <DATUM> studies konden ## studies geïncludeerd worden in een meta-analyse naar de waarde van alarmsymptomen bij bovenste Deze ## studies evalueerden #<DATUM> patiënten waarbij bij ### patiënten (# #%) een maligniteit van de bovenste tractus digestivus gediagnosticeerd werd De sensitiviteit van alarmsymptomen varieerde tussen de # en ##% en de specificiteit tussen ##-##% Een klinische diagnose gesteld door een arts was erg Met name dysfagie komt nogal eens naar voren als meest voorkomende klacht bij het oesofaguscarcinoom, namelijk ##% (#/##)## respectievelijk ##% (##/##) ## Daarnaast kwam het oesofaguscarcinoom slechts voor bij #% van de patiënten die zich presenteerden met de klacht dysfagie ## De positief voorspellende waarde van het symptoom dysfagie voor de aanwezigheid van oesofagus- of.
588
nvmdl
in het bovenste deel van de tractus digestivus, waarbij wordt gerapporteerd over alleen het maagcarcinoom (waaronder het cardiacarcinoom), alleen het oesofaguscarcinoom of over beide Er zijn nogal wat methodologische kanttekeningen te plaatsen bij de bevindingen van deze onderzoeken Het gaat vaak om niet-vergelijkende retrospectieve onderzoeken Over het voorkomen van een alarmsymptoom bij patiënten zonder maligniteit als einddiagnose wordt nauwelijks gerapporteerd Naar combinaties van symptomen bij het voorspellen van een oesofaguscarcinoom is nog nauwelijks onderzoek gedaan In populatie-onderzoeken ligt het aantal patiënten met een carcinoom van de bovenste tractus digestivus, waaronder oesofaguscarcinoom, bijzonder laag Dit maakt dat veelal sensitiviteit, specificiteit, positief en negatief voorspellende waarden van een alarmsymptoom niet te geven zijn Uit <DATUM> studies konden ## studies geïncludeerd worden in een meta-analyse naar de waarde van alarmsymptomen bij bovenste Deze ## studies evalueerden #<DATUM> patiënten waarbij bij ### patiënten (# #%) een maligniteit van de bovenste tractus digestivus gediagnosticeerd werd De sensitiviteit van alarmsymptomen varieerde tussen de # en ##% en de specificiteit tussen ##-##% Een klinische diagnose gesteld door een arts was erg Met name dysfagie komt nogal eens naar voren als meest voorkomende klacht bij het oesofaguscarcinoom, namelijk ##% (#/##)## respectievelijk ##% (##/##) ## Daarnaast kwam het oesofaguscarcinoom slechts voor bij #% van de patiënten die zich presenteerden met de klacht dysfagie ## De positief voorspellende waarde van het symptoom dysfagie voor de aanwezigheid van oesofagus- of #% De negatieve voorspellende waarde was circa ##% ## ## ## ## #<DATUM> De positief voorspellende waarde van een nieuwe klacht van dysfagie steeg met de leeftijd Bij mannen in de leeftijd van ##-<LEEFTIJD> jaar was het # #% (<DATUM> ) en in de leeftijd van ##-<LEEFTIJD> jaar was het #% (<DATUM> #%) Uit gegevens van een zeer omvangrijke cohortstudie, waarbij gebruik gemaakt is van een General Practice Research Database, blijkt dat drie jaren na een eerste klacht van dysfagie (n=###) ##% van de patiënten geen definitieve diagnose had In de overige ##% werden met name de diagnosen oesofaguskanker (n=###), maagkanker (n= ##), oesophagitis (n=###), oesofagus strictuur (n=###), hiatus hernia (n=###), gastritis (n=###), maagaandoening (n=###), maagzweer (n=###), divertikel (n=##) en scleroderma (n=##) Hoewel het oesofagus- en het cardiacarcinoom relatief weinig voorkomen onder de leeftijd van <LEEFTIJD> jaar, blijkt dat ook bij de jongere leeftijdsgroepen het voorkomen ervan meestal gepaard gaat met alarmsymptomen In een onderzoek bij ### patiënten met deze vormen van kanker waren ## patiënten jonger dan <LEEFTIJD> jaar (##%) ## Van hen hadden er vijf (#%) geen alarmsymptomen In andere onderzoeken patiënten met cardiacarcinoom) gevonden van patiënten jonger dan <LEEFTIJD> jaar zonder alarmsymptomen Zowel bij oudere als bij jongere patiënten gaan oesofagus- en cardiacarcinoom vaak gepaard met alarmsymptomen (haematemesis en/of melaena, en maagklachten in combinatie met aanhoudend braken, passagestoornissen, ongewild gewichtsverlies of anemie) Deze alarmsymptomen zijn een indicatie voor <PERSOON> ###.
721
nvmdl
#<DATUM> De positief voorspellende waarde van een nieuwe klacht van dysfagie steeg met de leeftijd Bij mannen in de leeftijd van ##-<LEEFTIJD> jaar was het # #% (<DATUM> ) en in de leeftijd van ##-<LEEFTIJD> jaar was het #% (<DATUM> #%) Uit gegevens van een zeer omvangrijke cohortstudie, waarbij gebruik gemaakt is van een General Practice Research Database, blijkt dat drie jaren na een eerste klacht van dysfagie (n=###) ##% van de patiënten geen definitieve diagnose had In de overige ##% werden met name de diagnosen oesofaguskanker (n=###), maagkanker (n= ##), oesophagitis (n=###), oesofagus strictuur (n=###), hiatus hernia (n=###), gastritis (n=###), maagaandoening (n=###), maagzweer (n=###), divertikel (n=##) en scleroderma (n=##) Hoewel het oesofagus- en het cardiacarcinoom relatief weinig voorkomen onder de leeftijd van <LEEFTIJD> jaar, blijkt dat ook bij de jongere leeftijdsgroepen het voorkomen ervan meestal gepaard gaat met alarmsymptomen In een onderzoek bij ### patiënten met deze vormen van kanker waren ## patiënten jonger dan <LEEFTIJD> jaar (##%) ## Van hen hadden er vijf (#%) geen alarmsymptomen In andere onderzoeken patiënten met cardiacarcinoom) gevonden van patiënten jonger dan <LEEFTIJD> jaar zonder alarmsymptomen Zowel bij oudere als bij jongere patiënten gaan oesofagus- en cardiacarcinoom vaak gepaard met alarmsymptomen (haematemesis en/of melaena, en maagklachten in combinatie met aanhoudend braken, passagestoornissen, ongewild gewichtsverlies of anemie) Deze alarmsymptomen zijn een indicatie voor <PERSOON> ### oesofaguscarcinoom? Wat is de waarde van PET of PET/CT als aanvulling van CT en/of EUS? De werkgroep is van mening om in het kader van stadiëring van het oesofaguscarcinoom een CT scan te combineren met een FDG-PET scan bij patiënten die op basis van CT of EUS in aanmerking komen voor Als men de beschikking heeft over een PET-CT machine is het van belang dat de daarop verrichte CT van state-of-the-art diagnostische kwaliteit is om een gezamenlijke beoordeling van beide onderzoeken Gastroscopie met biopsie is het onderzoek van eerste keuze bij verdenking op een oesofaguscarcinoom Endoscopie biedt de mogelijkheid om biopten te nemen, wat essentieel is om de diagnose oesofaguscarcinoom te bevestigen Daarnaast kan de maag worden beoordeeld, wat van belang is voor Een endoscopische waarschijnlijkheidsdiagnose van een oesofaguscarcinoom wordt altijd door middel van histopathologisch onderzoek bevestigd Het toevoegen van ‘brush'-cytologie had in drie onderzoeken geen toegevoegde waarde en in één onderzoek een geringe toegevoegde waarde Cytologie alleen is inferieur aan histologie ## ## ## ## Aanbevolen wordt om ten minste zes biopten uit de rand van de tumor in te sturen voor pathologisch onderzoek ## Wanneer de MDL-arts de oesofagus verdacht vindt voor maligniteit en de biopten negatief zijn, wordt er altijd opnieuw gebiopteerd EUS is superieur met een sensitiviteit van ##% en is de modaliteit van keuze om de penetratie van de tumor in de verschillende wandlagen van de oesofagus te onderscheiden ## Tevens kan met EUS ingroei in omgevende structuren en de aanwezigheid van lymfkliermetastasen worden vastgesteld Een bijkomend.
678
nvmdl
of PET/CT als aanvulling van CT en/of EUS? De werkgroep is van mening om in het kader van stadiëring van het oesofaguscarcinoom een CT scan te combineren met een FDG-PET scan bij patiënten die op basis van CT of EUS in aanmerking komen voor Als men de beschikking heeft over een PET-CT machine is het van belang dat de daarop verrichte CT van state-of-the-art diagnostische kwaliteit is om een gezamenlijke beoordeling van beide onderzoeken Gastroscopie met biopsie is het onderzoek van eerste keuze bij verdenking op een oesofaguscarcinoom Endoscopie biedt de mogelijkheid om biopten te nemen, wat essentieel is om de diagnose oesofaguscarcinoom te bevestigen Daarnaast kan de maag worden beoordeeld, wat van belang is voor Een endoscopische waarschijnlijkheidsdiagnose van een oesofaguscarcinoom wordt altijd door middel van histopathologisch onderzoek bevestigd Het toevoegen van ‘brush'-cytologie had in drie onderzoeken geen toegevoegde waarde en in één onderzoek een geringe toegevoegde waarde Cytologie alleen is inferieur aan histologie ## ## ## ## Aanbevolen wordt om ten minste zes biopten uit de rand van de tumor in te sturen voor pathologisch onderzoek ## Wanneer de MDL-arts de oesofagus verdacht vindt voor maligniteit en de biopten negatief zijn, wordt er altijd opnieuw gebiopteerd EUS is superieur met een sensitiviteit van ##% en is de modaliteit van keuze om de penetratie van de tumor in de verschillende wandlagen van de oesofagus te onderscheiden ## Tevens kan met EUS ingroei in omgevende structuren en de aanwezigheid van lymfkliermetastasen worden vastgesteld Een bijkomend De ‘accuracy' van EUS voor de T-stadiëring kent een leercurve-effect ## Het meest betrouwbaar is de stadiëring van T#- en T#-tumoren, maar de ‘accuracy' voor met name T#-tumoren is lager (##-##%) Overof onderstadiëring bij een T#-tumor heeft echter veelal geen duidelijke klinische consequenties EUS is superieur ten opzichte van CT wat betreft de lokale stadiëring van de tumor (T-stadium) en de lymfklierstatus (N-stadium) en is accurater wat betreft de beoordeling van resectabiliteit ## ## ## ## ## Voor afstandsmetastasen en lokalisatie van vergrote truncus coeliacus-klieren is er een complementaire waarde van beide onderzoeken Om deze reden horen zowel EUS als CT tot de diagnostische standaard-work-up hebben destijds aangetoond dat EUS superieur was aan CT in de stadiëring van het oesofaguscarcinoom ## #<DATUM> Er werd echter vergeleken met de conventionele CT-techniek en met dikke coupes (## mm) Recentere onderzoeken tonen aan dat EUS ook superieur is aan de ‘nieuwere' spiraal-CT ## ## ## #<DATUM> De accuracy van EUS kan nog verder worden verbeterd door EUS te combineren met punctie van afwijkingen, met name lymfklieren, maar ook metastasen in de bijnier of de lever #<DATUM> #<DATUM> Onderzoek heeft aangetoond dat EUS met punctie beter scoort dan spiraal-CT, maar de toegepaste CT-techniek wordt Uit een recente analyse blijkt dat FDG-PET en CT een lage sensitiviteit (##-##%) en een matige specificiteit (#<DATUM> ) hebben, in vergelijking tot andere modaliteiten, voor de evaluatie van locoregionale lymfklieren ### ###.
641
nvmdl
‘accuracy' van EUS voor de T-stadiëring kent een leercurve-effect ## Het meest betrouwbaar is de stadiëring van T#- en T#-tumoren, maar de ‘accuracy' voor met name T#-tumoren is lager (##-##%) Overof onderstadiëring bij een T#-tumor heeft echter veelal geen duidelijke klinische consequenties EUS is superieur ten opzichte van CT wat betreft de lokale stadiëring van de tumor (T-stadium) en de lymfklierstatus (N-stadium) en is accurater wat betreft de beoordeling van resectabiliteit ## ## ## ## ## Voor afstandsmetastasen en lokalisatie van vergrote truncus coeliacus-klieren is er een complementaire waarde van beide onderzoeken Om deze reden horen zowel EUS als CT tot de diagnostische standaard-work-up hebben destijds aangetoond dat EUS superieur was aan CT in de stadiëring van het oesofaguscarcinoom ## #<DATUM> Er werd echter vergeleken met de conventionele CT-techniek en met dikke coupes (## mm) Recentere onderzoeken tonen aan dat EUS ook superieur is aan de ‘nieuwere' spiraal-CT ## ## ## #<DATUM> De accuracy van EUS kan nog verder worden verbeterd door EUS te combineren met punctie van afwijkingen, met name lymfklieren, maar ook metastasen in de bijnier of de lever #<DATUM> #<DATUM> Onderzoek heeft aangetoond dat EUS met punctie beter scoort dan spiraal-CT, maar de toegepaste CT-techniek wordt Uit een recente analyse blijkt dat FDG-PET en CT een lage sensitiviteit (##-##%) en een matige specificiteit (#<DATUM> ) hebben, in vergelijking tot andere modaliteiten, voor de evaluatie van locoregionale lymfklieren ##<DATUM> locoregionale lymfklieren aan te tonen, maar niet om deze uit te sluiten De sensitiviteit van EUS lijkt hoger (##-##%) en de specificiteit lager (##-##%), maar er zijn weinig rechtstreeks vergelijkende studies De SROC curves van EUS, CT en FDG-PET verschillen niet significant van elkaar, maar de puntschattingen van sensitiviteit en specificiteit zijn wel significant verschillend ### Dit suggereert dat deze testen globaal een gelijke discriminerende waarde hebben, maar met een verschillende uitsluitende of insluitende kracht EUS lijkt sensitiever en CT en FDG-PET lijken specifieker Uit de resultaten van één studie blijkt dat een combinatie van PET of CT met EUS een sensitiviteit heeft van ##% en specificiteit van ###% ### De sensitiviteit van EUS voor het aantonen van recidief tumor ter plaatse van de oesofago-gastrische anastomose is ##%, terwijl de specificiteit ##% is ### • De penetratie van geluidsgolven beperkt zich tot de directe omtrek van de echo-endoscoop (maximaal <DATUM> cm) Hierdoor is metastasering op afstand in lymfklieren of organen (bijvoorbeeld de • Incomplete stadiering als gevolg van het niet kunnen passeren van de standaard-echo-endoscoop • Bij de EUS-stadiëring van het oesofaguscarcinoom is er in ##-##% van de gevallen sprake van een stenose die niet met de standaard echo-endoscoop kan worden gepasseerd #<DATUM> Bekend is dat de ‘accuracy' van de stadiëring minder dan ##% is, indien de tumor alleen proximaal van de stenose kan worden afgebeeld De prognose van patiënten met een dergelijke stenose is echter zeker niet altijd infaust In het onderzoek van Pfau et al bleek dat in ##% van de gevallen er.
701
nvmdl
De sensitiviteit van EUS lijkt hoger (##-##%) en de specificiteit lager (##-##%), maar er zijn weinig rechtstreeks vergelijkende studies De SROC curves van EUS, CT en FDG-PET verschillen niet significant van elkaar, maar de puntschattingen van sensitiviteit en specificiteit zijn wel significant verschillend ### Dit suggereert dat deze testen globaal een gelijke discriminerende waarde hebben, maar met een verschillende uitsluitende of insluitende kracht EUS lijkt sensitiever en CT en FDG-PET lijken specifieker Uit de resultaten van één studie blijkt dat een combinatie van PET of CT met EUS een sensitiviteit heeft van ##% en specificiteit van ###% ### De sensitiviteit van EUS voor het aantonen van recidief tumor ter plaatse van de oesofago-gastrische anastomose is ##%, terwijl de specificiteit ##% is ### • De penetratie van geluidsgolven beperkt zich tot de directe omtrek van de echo-endoscoop (maximaal <DATUM> cm) Hierdoor is metastasering op afstand in lymfklieren of organen (bijvoorbeeld de • Incomplete stadiering als gevolg van het niet kunnen passeren van de standaard-echo-endoscoop • Bij de EUS-stadiëring van het oesofaguscarcinoom is er in ##-##% van de gevallen sprake van een stenose die niet met de standaard echo-endoscoop kan worden gepasseerd #<DATUM> Bekend is dat de ‘accuracy' van de stadiëring minder dan ##% is, indien de tumor alleen proximaal van de stenose kan worden afgebeeld De prognose van patiënten met een dergelijke stenose is echter zeker niet altijd infaust In het onderzoek van Pfau et al bleek dat in ##% van de gevallen er zeker is geïndiceerd Er zijn twee oplossingen voor dit probleem Allereerst kan de stenose stapsgewijs worden gedilateerd, gevolgd door EUS met de standaard apparatuur Ten opzichte van eerdere onderzoeken, waarbij de stenose in één stap werd gedilateerd tot meer dan ## mm en perforaties bij ##% optraden ###, is deze benadering veilig gebleken (kans op perforaties minder dan #%) #<DATUM> In één van deze onderzoeken bleek bij EUS-stadiëring na dilatatie dat er bij ##% (#/##) van de patiënten sprake was van een T#-tumor of van positieve klieren bij de truncus coeliacus bij ##% (#/##) ### Hieruit blijkt dat adequate EUS-stadiëring na dilatatie belangrijke implicaties kan hebben voor het verdere beleid Indien wordt besloten tot dilatatie, dient stapsgewijs tot circa ## mm te worden gedilateerd; hierbij is dan in meer dan ##% van de gevallen passage met de standaard echo-endoscoop mogelijk ### Een alternatieve oplossing voor volledige EUS-stadiëring bij patiënten met een stenoserend oesofagusproces is het gebruik van een dunne vergelijkbaar met die van de standaard echo-endoscoop #<DATUM> maar dit instrument is in <LOCATIE> De voornaamste bijdrage van CT in de stadiëring van het oesofaguscarcinoom is de detectie van metastasen op afstand, met name longen, lever en bijnieren ### CT is, net als EUS, ook in staat om locoregionale ingroei in omgevende structuren te beoordelen, maar in vergelijkende onderzoeken is EUS hiervoor een meer betrouwbare modaliteit gebleken ## ## ## ## ###.
673
nvmdl
zeker is geïndiceerd Er zijn twee oplossingen voor dit probleem Allereerst kan de stenose stapsgewijs worden gedilateerd, gevolgd door EUS met de standaard apparatuur Ten opzichte van eerdere onderzoeken, waarbij de stenose in één stap werd gedilateerd tot meer dan ## mm en perforaties bij ##% optraden ###, is deze benadering veilig gebleken (kans op perforaties minder dan #%) #<DATUM> In één van deze onderzoeken bleek bij EUS-stadiëring na dilatatie dat er bij ##% (#/##) van de patiënten sprake was van een T#-tumor of van positieve klieren bij de truncus coeliacus bij ##% (#/##) ### Hieruit blijkt dat adequate EUS-stadiëring na dilatatie belangrijke implicaties kan hebben voor het verdere beleid Indien wordt besloten tot dilatatie, dient stapsgewijs tot circa ## mm te worden gedilateerd; hierbij is dan in meer dan ##% van de gevallen passage met de standaard echo-endoscoop mogelijk ### Een alternatieve oplossing voor volledige EUS-stadiëring bij patiënten met een stenoserend oesofagusproces is het gebruik van een dunne vergelijkbaar met die van de standaard echo-endoscoop #<DATUM> maar dit instrument is in <LOCATIE> De voornaamste bijdrage van CT in de stadiëring van het oesofaguscarcinoom is de detectie van metastasen op afstand, met name longen, lever en bijnieren ### CT is, net als EUS, ook in staat om locoregionale ingroei in omgevende structuren te beoordelen, maar in vergelijkende onderzoeken is EUS hiervoor een meer betrouwbare modaliteit gebleken ## ## ## ## ### tussen de oesofagus en de aorta over meer dan ## graden circumferentie van de aorta en infiltratie van de vetdriehoek tussen oesofagus, aorta en thoracale wervelkolom CT-criteria voor lymfkliermetastasen zijn een diameter van # cm of meer voor mediastinale klieren en een diameter van #,# cm of meer voor klieren ter plaatse van het ligamentum gastro-hepaticum Ook benigne vergrote klieren komen voor, met name bij grote, deels necrotische tumoren Daarnaast komt metastasering in kleine klieren voor, zogenoemde Voor de evaluatie van lymfklieren op afstand hebben zowel CT, EUS als FDG-PET, slechts een matige tot lage sensitiviteit, en een hoge specificiteit FDG-PET heeft een sensitiviteit van ##% en een specificiteit van ##% ###, EUS heeft een sensitiviteit van ##% en een specificiteit van ##% en CT heeft een sensitiviteit van ##% en een specificiteit van ##% ### Eén studie die FDG-PET, CT, EUS en CT+EUS rechtstreeks met elkaar vergeleek, vond een hogere sensitiviteit voor FDG-PETscan dan voor de andere testen, ook als CT en EUS met elkaar gecombineerd werden Alle onderzoeken hadden echter een specificiteit van ) ##% ### Fluordeoxyglucose is een glucoseanalogon met verhoogde affiniteit voor kankercellen Het oesfaguscarcinoom toont een goede opname van FDG De primaire tumor wordt meestal in #<DATUM> van de gevallen gevisualiseerd ### Non-visualisatie betreft met name T#-tumoren, omdat deze meestal klein FDG-PET speelt geen rol bij de T-stadiëring wegens de beperkte spatiële resolutie in vergelijking met EUS en CT FDG-PET is voor het vaststellen van locoregionale lymfkliermetastasen inferieur aan EUS en heeft hiervoor geen toegevoegde waarde.
669
nvmdl
aorta en infiltratie van de vetdriehoek tussen oesofagus, aorta en thoracale wervelkolom CT-criteria voor lymfkliermetastasen zijn een diameter van # cm of meer voor mediastinale klieren en een diameter van #,# cm of meer voor klieren ter plaatse van het ligamentum gastro-hepaticum Ook benigne vergrote klieren komen voor, met name bij grote, deels necrotische tumoren Daarnaast komt metastasering in kleine klieren voor, zogenoemde Voor de evaluatie van lymfklieren op afstand hebben zowel CT, EUS als FDG-PET, slechts een matige tot lage sensitiviteit, en een hoge specificiteit FDG-PET heeft een sensitiviteit van ##% en een specificiteit van ##% ###, EUS heeft een sensitiviteit van ##% en een specificiteit van ##% en CT heeft een sensitiviteit van ##% en een specificiteit van ##% ### Eén studie die FDG-PET, CT, EUS en CT+EUS rechtstreeks met elkaar vergeleek, vond een hogere sensitiviteit voor FDG-PETscan dan voor de andere testen, ook als CT en EUS met elkaar gecombineerd werden Alle onderzoeken hadden echter een specificiteit van ) ##% ### Fluordeoxyglucose is een glucoseanalogon met verhoogde affiniteit voor kankercellen Het oesfaguscarcinoom toont een goede opname van FDG De primaire tumor wordt meestal in #<DATUM> van de gevallen gevisualiseerd ### Non-visualisatie betreft met name T#-tumoren, omdat deze meestal klein FDG-PET speelt geen rol bij de T-stadiëring wegens de beperkte spatiële resolutie in vergelijking met EUS en CT FDG-PET is voor het vaststellen van locoregionale lymfkliermetastasen inferieur aan EUS en heeft hiervoor geen toegevoegde waarde Een systematische review naar de waarde van FDG-PET bij het stadiëren van het oesofagus-carcinoom ###, gebaseerd op ## artikelen (totaal ### patiënten) die voldeden aan de inclusie-criteria, toont voor het vaststellen van afstandsmetastasen een gepoolde sensitiviteit van #,## (##%-BI # ##-# ##) en een specificiteit van #,## (##%-BI # ##-# ##) Indien FDG-PET aan de preoperatieve diagnostiek, inclusief CT, wordt toegevoegd, wordt in de meeste onderzoeken aangetoond dat FDG-PET frequent afstandsmetastasen detecteert die nog niet bekend waren Bij de onderzoeken vermeld in bovenstaande review, werd in acht onderzoeken bij ## van de ### patiënten (##% range #% tot ##% per onderzoek) ‘upstaging' van M# naar M# gevonden ### ##<DATUM> ##<DATUM> ##<DATUM> Daarentegen toonden twee onderzoeken In twee onderzoeken kon dit gegeven niet worden geëxtraheerd ##<DATUM> Meer recentelijk zijn er twee onderzoeken verschenen die voldeden aan dezelfde criteria als de systematische review ##<DATUM> ### Met FDG-PET werd bij respectievelijk ##% en ##% van de patiënten alsnog afstandsmetastasen gevonden die niet bekend waren na conventionele work-up (met name EUS en CT) Voor de beoordeling van metastasen op afstand heeft CT een sensitiviteit van ##% en een specificiteit van ##%, FDG-PET een sensitiviteit van ##% en een specificiteit van ##% ### De relatieve diagnostische odds ratio van FDG-PET ten opzichte van CT was # ## (##% CI <DATUM> # ##, p(# ##), wat aantoont dat de globale diagnostische waarde van FDG-PET Op basis van een meta-analyse van zeven studies kan worden gesteld dat de SUV van FDG-PET een.
733
nvmdl
FDG-PET bij het stadiëren van het oesofagus-carcinoom ###, gebaseerd op ## artikelen (totaal ### patiënten) die voldeden aan de inclusie-criteria, toont voor het vaststellen van afstandsmetastasen een gepoolde sensitiviteit van #,## (##%-BI # ##-# ##) en een specificiteit van #,## (##%-BI # ##-# ##) Indien FDG-PET aan de preoperatieve diagnostiek, inclusief CT, wordt toegevoegd, wordt in de meeste onderzoeken aangetoond dat FDG-PET frequent afstandsmetastasen detecteert die nog niet bekend waren Bij de onderzoeken vermeld in bovenstaande review, werd in acht onderzoeken bij ## van de ### patiënten (##% range #% tot ##% per onderzoek) ‘upstaging' van M# naar M# gevonden ### ##<DATUM> ##<DATUM> ##<DATUM> Daarentegen toonden twee onderzoeken In twee onderzoeken kon dit gegeven niet worden geëxtraheerd ##<DATUM> Meer recentelijk zijn er twee onderzoeken verschenen die voldeden aan dezelfde criteria als de systematische review ##<DATUM> ### Met FDG-PET werd bij respectievelijk ##% en ##% van de patiënten alsnog afstandsmetastasen gevonden die niet bekend waren na conventionele work-up (met name EUS en CT) Voor de beoordeling van metastasen op afstand heeft CT een sensitiviteit van ##% en een specificiteit van ##%, FDG-PET een sensitiviteit van ##% en een specificiteit van ##% ### De relatieve diagnostische odds ratio van FDG-PET ten opzichte van CT was # ## (##% CI <DATUM> # ##, p(# ##), wat aantoont dat de globale diagnostische waarde van FDG-PET Op basis van een meta-analyse van zeven studies kan worden gesteld dat de SUV van FDG-PET een De hazard ratios zijn melding maakt van verstorende variabelen, noch in de originele onderzoeken noch in de eigen meta-analyse Hierdoor zijn de resultaten van deze studie met de nodige voorzichtigheid te interpreteren Er zijn weinig gegevens in de literatuur over de gecombineerde PET-CT bij oesofaguscarcinoom Bij het stadieren van het longcarcinoom, de meest bekende en gedocumenteerde indicatie voor FDG-PET, is aangetoond dat de accuracy door de directe coregistratie van FDG-PET en CT aanzienlijk verbetert ten opzichte van de afzonderlijke modaliteiten; dit geldt voor de sensitiviteit maar vooral voor de specificiteit Dit is een algemene ervaring bij de PET- en CT-diagnostiek en het is dan ook zeer aannemelijk dat dit in zekere mate ook geldt voor de diagnostiek bij het oesofaguscarcinoom Voorts zijn de bovenvermelde studies gebaseerd op voornamelijk #e generatie PET-scanners De huidige PET-CT-scanners, die inmiddels wijd verspreid zijn in <LOCATIE>, hebben een aanzienlijk hogere camerasensitiviteit en hogere resolutie Het is aannemelijk dat de accuratesse van de huidige scanners in meer of mindere mate hoger is dan in de beschreven literatuur Uitwendige US wordt bij het oesofaguscarcinoom toegepast bij de evaluatie van lymfklieren in de hals en kan het aspect van lymfklieren beter evalueren dan CT In dezelfde sessie kunnen bovendien echografisch suspecte klieren cytologisch worden gepuncteerd Men dient daarbij de vorm, het echopatroon en de grootte van de klier (breedte/lengte-ratio) te evalueren ### Wel is bij gebruik van deze modaliteit de ervaring van de onderzoeker belangrijk.
680
nvmdl
ratios zijn melding maakt van verstorende variabelen, noch in de originele onderzoeken noch in de eigen meta-analyse Hierdoor zijn de resultaten van deze studie met de nodige voorzichtigheid te interpreteren Er zijn weinig gegevens in de literatuur over de gecombineerde PET-CT bij oesofaguscarcinoom Bij het stadieren van het longcarcinoom, de meest bekende en gedocumenteerde indicatie voor FDG-PET, is aangetoond dat de accuracy door de directe coregistratie van FDG-PET en CT aanzienlijk verbetert ten opzichte van de afzonderlijke modaliteiten; dit geldt voor de sensitiviteit maar vooral voor de specificiteit Dit is een algemene ervaring bij de PET- en CT-diagnostiek en het is dan ook zeer aannemelijk dat dit in zekere mate ook geldt voor de diagnostiek bij het oesofaguscarcinoom Voorts zijn de bovenvermelde studies gebaseerd op voornamelijk #e generatie PET-scanners De huidige PET-CT-scanners, die inmiddels wijd verspreid zijn in <LOCATIE>, hebben een aanzienlijk hogere camerasensitiviteit en hogere resolutie Het is aannemelijk dat de accuratesse van de huidige scanners in meer of mindere mate hoger is dan in de beschreven literatuur Uitwendige US wordt bij het oesofaguscarcinoom toegepast bij de evaluatie van lymfklieren in de hals en kan het aspect van lymfklieren beter evalueren dan CT In dezelfde sessie kunnen bovendien echografisch suspecte klieren cytologisch worden gepuncteerd Men dient daarbij de vorm, het echopatroon en de grootte van de klier (breedte/lengte-ratio) te evalueren ### Wel is bij gebruik van deze modaliteit de ervaring van de onderzoeker belangrijk ##<DATUM> ##<DATUM> ### US is duidelijk inferieur aan CT voor de evaluatie van metastasen in de buik, maar kan worden gebruikt om eventuele suspecte afwijkingen in de lever aan te prikken MRI is vergelijkbaar met CT wat betreft de T-stadiëring ##<DATUM> ### ##<DATUM> Met betrekking tot detectie van afstandsmetastasering lijkt de MRI echter weinig toegevoegde waarde te hebben ten opzichte van CT en lijkt er dus geen plaats voor MRI in de beeldvorming van het oesofaguscarcinoom Alleen bij verdenking op botmetastasen is er plaats voor aanvullende skeletscintigrafie in de primaire Het beperkte aantal onderzoeken over bronchoscopie bij de stadiëring van het oesofaguscarcinoom betreft alle goed uitgewerkte, niet-gerandomiseerde vergelijkende onderzoeken De prevalentie van synchrone bronchuscarcinomen bij patiënten met een plaveiselcelcarcinoom van de oesofagus is ( #% Bij carcinomen ter hoogte van de trachea en de carina kan de ingroei of doorgroei van een carcinoom in deze structuren (T#) goed worden beoordeeld ##<DATUM> ### Bronchoscopische echografie lijkt een veelbelovende ontwikkeling voor stadiëring van patiënten met een oesofaguscarcinoom op of boven carinaniveau en niet Voor het bekijken van de evidence-tabel diagnostiek (###) klik hier In de vorige versie (# #) van de richtlijn werden # reviews gerapporteerd die het nut van PET bestudeerden voor de stadiëring van patiënten met een oesofaguscarcinoom ##<DATUM> Geen van beide reviews geeft afzonderlijke informatie over het nut van PET of PET/CT als aanvulling van CT en/of EUS Ook een update van de review van Facey et al geeft deze informatie niet ###.
594
nvmdl
CT voor de evaluatie van metastasen in de buik, maar kan worden gebruikt om eventuele suspecte afwijkingen in de lever aan te prikken MRI is vergelijkbaar met CT wat betreft de T-stadiëring ##<DATUM> ### ##<DATUM> Met betrekking tot detectie van afstandsmetastasering lijkt de MRI echter weinig toegevoegde waarde te hebben ten opzichte van CT en lijkt er dus geen plaats voor MRI in de beeldvorming van het oesofaguscarcinoom Alleen bij verdenking op botmetastasen is er plaats voor aanvullende skeletscintigrafie in de primaire Het beperkte aantal onderzoeken over bronchoscopie bij de stadiëring van het oesofaguscarcinoom betreft alle goed uitgewerkte, niet-gerandomiseerde vergelijkende onderzoeken De prevalentie van synchrone bronchuscarcinomen bij patiënten met een plaveiselcelcarcinoom van de oesofagus is ( #% Bij carcinomen ter hoogte van de trachea en de carina kan de ingroei of doorgroei van een carcinoom in deze structuren (T#) goed worden beoordeeld ##<DATUM> ### Bronchoscopische echografie lijkt een veelbelovende ontwikkeling voor stadiëring van patiënten met een oesofaguscarcinoom op of boven carinaniveau en niet Voor het bekijken van de evidence-tabel diagnostiek (###) klik hier In de vorige versie (# #) van de richtlijn werden # reviews gerapporteerd die het nut van PET bestudeerden voor de stadiëring van patiënten met een oesofaguscarcinoom ##<DATUM> Geen van beide reviews geeft afzonderlijke informatie over het nut van PET of PET/CT als aanvulling van CT en/of EUS Ook een update van de review van Facey et al geeft deze informatie niet ### oesofaguscarcinoom die na klassieke stadiëring (met onder andere CT en/of EUS) in aanmerking kwamen Vier kleinere Oosterse studies met een totaal van ## patiënten evalueerden het nut van PET of PET/CT voor preoperatieve lymfeklierstadiëring Hiervan waren drie studies prospectief ##<DATUM> ### en één vermoedelijk retrospectief ### Geen enkele van deze studies gaf de resultaten op patiëntenniveau weer, maar enkel op lymfeklierniveau In twee studies werden de PET-beelden blind beoordeeld, maar een blinde beoordeling van de referentietest werd in geen enkele studie uitgevoerd of niet gerapporteerd Het In drie studies werd de diagnostische accuratesse van FDG-PET/CT bestudeerd ##<DATUM> ### De sensitiviteit was laag tot matig (##-##%), terwijl de specificiteit steeds goed was (##-##%) De positief predictieve <PERSOON> et al evalueerden ook de diagnostische accuratesse van FLT-PET/CT ### De sensitiviteit en specificiteit bedroegen ##% en ##%, respectievelijk De positief predictieve waarde bedroeg ##% De <PERSOON> et al bestudeerden de diagnostische accuratesse van FDG-PET ### Met een SUV afkapwaarde van <DATUM> bedroegen de sensitiviteit en specificiteit ##% respectievelijk ##% De positief predictieve waarde Één Britse prospectieve studie includeerde ### patiënten met een oesofaguscarcinoom ### De diagnostische accuratesse van FDG-PET/CT voor het vaststellen van metastasen op afstand werd vergeleken met een gecombineerde referentiestandaard van gerichte biopsies of klinische follow-up al dan niet met beeldvorming Blindering werd niet gerapporteerd Het percentage patiënten met metastasen Voor het bekijken van de evidence tabel (###) klik hier.
650
nvmdl
(met onder andere CT en/of EUS) in aanmerking kwamen Vier kleinere Oosterse studies met een totaal van ## patiënten evalueerden het nut van PET of PET/CT voor preoperatieve lymfeklierstadiëring Hiervan waren drie studies prospectief ##<DATUM> ### en één vermoedelijk retrospectief ### Geen enkele van deze studies gaf de resultaten op patiëntenniveau weer, maar enkel op lymfeklierniveau In twee studies werden de PET-beelden blind beoordeeld, maar een blinde beoordeling van de referentietest werd in geen enkele studie uitgevoerd of niet gerapporteerd Het In drie studies werd de diagnostische accuratesse van FDG-PET/CT bestudeerd ##<DATUM> ### De sensitiviteit was laag tot matig (##-##%), terwijl de specificiteit steeds goed was (##-##%) De positief predictieve <PERSOON> et al evalueerden ook de diagnostische accuratesse van FLT-PET/CT ### De sensitiviteit en specificiteit bedroegen ##% en ##%, respectievelijk De positief predictieve waarde bedroeg ##% De <PERSOON> et al bestudeerden de diagnostische accuratesse van FDG-PET ### Met een SUV afkapwaarde van <DATUM> bedroegen de sensitiviteit en specificiteit ##% respectievelijk ##% De positief predictieve waarde Één Britse prospectieve studie includeerde ### patiënten met een oesofaguscarcinoom ### De diagnostische accuratesse van FDG-PET/CT voor het vaststellen van metastasen op afstand werd vergeleken met een gecombineerde referentiestandaard van gerichte biopsies of klinische follow-up al dan niet met beeldvorming Blindering werd niet gerapporteerd Het percentage patiënten met metastasen Voor het bekijken van de evidence tabel (###) klik hier diagnose van positieve lymfeklieren in patiënten met een oesofaguscarcinoom die na klassieke stadiëring in aanmerking komen voor een in opzet curatieve slokdarmresectie Er zijn aanwijzingen dat FLT-PET/CT een betere specificiteit heeft dan FDG-PET/CT voor de diagnose van positieve lymfeklieren in patiënten met een oesofaguscarcinoom die na klassieke stadiëring in aanmerking Er zijn aanwijzingen dat FDG-PET/CT een hoge sensitiviteit en specificiteit heeft voor de diagnose van metastasen op afstand in patiënten met een oesofaguscarcinoom die na klassieke stadiëring in aanmerking komen voor een in opzet curatieve slokdarmresectie Er zijn tot op heden slechts een paar studies verschenen die gekeken hebben naar de diagnostische waarde van een PET bij de stadiëring van het oesofaguscarcinoom Deze studies suggereren voor lymfekliermetastasen een hogere specificiteit van PET na een "klassiek" stadiëringsonderzoek met CT en EUS Voor het vaststellen van metastasen op afstand lijkt PET een hogere sensitiviteit te hebben bij patiënten waarbij na een stadiëringsonderzoek geen metastasen zijn vastgesteld Om deze reden wordt de PET, meestal gecombineerd tot een PET-CT, in <LOCATIE> toenemend toegepast bij het De NVvR heeft aangegeven het eens te zijn met de aanvullende literatuurbespreking, conclusies en aanbevelingen (###), maar heeft tegelijkertijd kanttekeningen geplaatst bij de oorspronkelijke richtlijntekst uit ### Deze kanttekeningen (zie verdere toelichting in de bijlage Autoriserende verenigingen) hebben voor een belangrijk deel betrekking op de bespreking van de rol van de endoscopische ultrasonografie (EUS) bij de pre-operatieve diagnostiek De kanttekeningen van de NVvR zijn aanleiding om de paragraaf beeldvormend onderzoek bij de eerstvolgende revisie van de richtlijn opnieuw te herzien.
639
nvmdl
klassieke stadiëring in aanmerking komen voor een in opzet curatieve slokdarmresectie Er zijn aanwijzingen dat FLT-PET/CT een betere specificiteit heeft dan FDG-PET/CT voor de diagnose van positieve lymfeklieren in patiënten met een oesofaguscarcinoom die na klassieke stadiëring in aanmerking Er zijn aanwijzingen dat FDG-PET/CT een hoge sensitiviteit en specificiteit heeft voor de diagnose van metastasen op afstand in patiënten met een oesofaguscarcinoom die na klassieke stadiëring in aanmerking komen voor een in opzet curatieve slokdarmresectie Er zijn tot op heden slechts een paar studies verschenen die gekeken hebben naar de diagnostische waarde van een PET bij de stadiëring van het oesofaguscarcinoom Deze studies suggereren voor lymfekliermetastasen een hogere specificiteit van PET na een "klassiek" stadiëringsonderzoek met CT en EUS Voor het vaststellen van metastasen op afstand lijkt PET een hogere sensitiviteit te hebben bij patiënten waarbij na een stadiëringsonderzoek geen metastasen zijn vastgesteld Om deze reden wordt de PET, meestal gecombineerd tot een PET-CT, in <LOCATIE> toenemend toegepast bij het De NVvR heeft aangegeven het eens te zijn met de aanvullende literatuurbespreking, conclusies en aanbevelingen (###), maar heeft tegelijkertijd kanttekeningen geplaatst bij de oorspronkelijke richtlijntekst uit ### Deze kanttekeningen (zie verdere toelichting in de bijlage Autoriserende verenigingen) hebben voor een belangrijk deel betrekking op de bespreking van de rol van de endoscopische ultrasonografie (EUS) bij de pre-operatieve diagnostiek De kanttekeningen van de NVvR zijn aanleiding om de paragraaf beeldvormend onderzoek bij de eerstvolgende revisie van de richtlijn opnieuw te herzien Na vaststelling van een oesofaguscarcinoom met endoscopie en histologische bevestiging worden de • Endoscopische ultrasonografie om de uitbreiding van de laesie in de diepte en mogelijke ingroei in • Terughoudendheid is geboden met standaard dilateren van stenosen ten behoeve van de EUS Het verdient aanbeveling om alleen in geselecteerde gevallen te dilateren indien de status van lymfklieren op ander beeldvormend onderzoek (CT-scan, PET-scan) voor beleidsbepaling relevant • Bronchoscopie, inclusief brush-cytologie, van suspecte gebieden is onderdeel van de stadiëring van oesofaguscarcinomen bij verdenking op ingroei in de luchtwegen • Echografie van de hals om cervicale lymfkliermetastasen te bepalen • Suspecte cervicale, mediastinale en truncale klieren dienen onder beeldvorming ((endoscopische) ultrasonografie) cytologisch te worden gepuncteerd indien de status van de desbetreffende • CT van de thoraxapertuur tot en met de bovenbuik voor afstandsmetastasen Hierbij dient zowel oraal contrast ter markering van het oesofaguslumen en maag als intraveneus contrast (tenminste ##-## gram Jodium t b v levermetastasen) te worden toegepast De coupedikte dient kleiner dan of gelijk aan # mm te zijn, te reconstrueren met ##% overlap Voor het beoordelen van een primaire tumorrespons na neoadjuvante behandeling heeft FDG-PET een sensitiviteit van ##-##% en een specificiteit van ##-##%, op basis van een systematische review van zeven studies ### Deze review vond voor de lymfklier-herstadiëring een sensitiviteit van ##-##% en een specificiteit van #<DATUM> De auteurs van deze review poolden de data niet omwille van een te grote heterogeniteit Op basis van de gegevens in de review is het moeilijk af te leiden of het om echte klinische.
618
nvmdl
histologische bevestiging worden de • Endoscopische ultrasonografie om de uitbreiding van de laesie in de diepte en mogelijke ingroei in • Terughoudendheid is geboden met standaard dilateren van stenosen ten behoeve van de EUS Het verdient aanbeveling om alleen in geselecteerde gevallen te dilateren indien de status van lymfklieren op ander beeldvormend onderzoek (CT-scan, PET-scan) voor beleidsbepaling relevant • Bronchoscopie, inclusief brush-cytologie, van suspecte gebieden is onderdeel van de stadiëring van oesofaguscarcinomen bij verdenking op ingroei in de luchtwegen • Echografie van de hals om cervicale lymfkliermetastasen te bepalen • Suspecte cervicale, mediastinale en truncale klieren dienen onder beeldvorming ((endoscopische) ultrasonografie) cytologisch te worden gepuncteerd indien de status van de desbetreffende • CT van de thoraxapertuur tot en met de bovenbuik voor afstandsmetastasen Hierbij dient zowel oraal contrast ter markering van het oesofaguslumen en maag als intraveneus contrast (tenminste ##-## gram Jodium t b v levermetastasen) te worden toegepast De coupedikte dient kleiner dan of gelijk aan # mm te zijn, te reconstrueren met ##% overlap Voor het beoordelen van een primaire tumorrespons na neoadjuvante behandeling heeft FDG-PET een sensitiviteit van ##-##% en een specificiteit van ##-##%, op basis van een systematische review van zeven studies ### Deze review vond voor de lymfklier-herstadiëring een sensitiviteit van ##-##% en een specificiteit van #<DATUM> De auteurs van deze review poolden de data niet omwille van een te grote heterogeniteit Op basis van de gegevens in de review is het moeilijk af te leiden of het om echte klinische De sensitiviteit en specificiteit van CT bedraagt ##-##% en ##-##% respectievelijk, van EUS ##-###% en #<DATUM> respectievelijk, en van FDG-PET #<DATUM> en #<DATUM> respectievelijk ### Globaal is de accuratesse van CT significant lager dan die van EUS (p(#,###) en van FDG-PET (p(###) De accuratesse van EUS is gelijk aan die van FDG-PET De maximale gezamenlijke sensitiviteit en specificiteit op de SROC-curve van CT is ##%, van EUS ##% en van FDG-PET ##% Bij een sensitiviteit Ontsteking en fibrose na chemo- en/of radiotherapie kan moeilijk van tumorweefsel te onderscheiden zijn Dit kan ook een rol spelen bij de beoordeling van de locoregionale lymfklierstatus Dit beperkt de rol van EUS bij stadiëring van het oesofaguscarcinoom na (neoadjuvante) chemo- en/of radiotherapie Voor het effect van FDG-PET op radiotherapie planning worden twee primaire studies geciteerd in het HTA rapport van Facey et al ### Deze studies rapporteren echter geen kwantitatieve gegevens Voor de vaststelling van de T-status van een oesofaguscarcinoom is endoscopische ultrasonografie (EUS) Schematische classificatie van bronchoscopische bevindingen, aangevuld met brush-cytologie van suspecte gebieden van het slijmvlies van de luchtwegen, heeft een hoge 'accuracy' Voor evaluatie van cervicale lymfkliermetastasen is uitwendige echografie het meest geschikt, waarbij <PERSOON> ### Het is aannemelijk dat FDG-PET en CT een lage sensitiviteit en een matig hoge specificiteit hebben voor de stadiëring van locoregionale (N) lymfklieren EUS heeft een hoge sensitiviteit en lage specificiteit.
658
nvmdl
De sensitiviteit en specificiteit van CT bedraagt ##-##% en ##-##% respectievelijk, van EUS ##-###% en #<DATUM> respectievelijk, en van FDG-PET #<DATUM> en #<DATUM> respectievelijk ### Globaal is de accuratesse van CT significant lager dan die van EUS (p(#,###) en van FDG-PET (p(###) De accuratesse van EUS is gelijk aan die van FDG-PET De maximale gezamenlijke sensitiviteit en specificiteit op de SROC-curve van CT is ##%, van EUS ##% en van FDG-PET ##% Bij een sensitiviteit Ontsteking en fibrose na chemo- en/of radiotherapie kan moeilijk van tumorweefsel te onderscheiden zijn Dit kan ook een rol spelen bij de beoordeling van de locoregionale lymfklierstatus Dit beperkt de rol van EUS bij stadiëring van het oesofaguscarcinoom na (neoadjuvante) chemo- en/of radiotherapie Voor het effect van FDG-PET op radiotherapie planning worden twee primaire studies geciteerd in het HTA rapport van Facey et al ### Deze studies rapporteren echter geen kwantitatieve gegevens Voor de vaststelling van de T-status van een oesofaguscarcinoom is endoscopische ultrasonografie (EUS) Schematische classificatie van bronchoscopische bevindingen, aangevuld met brush-cytologie van suspecte gebieden van het slijmvlies van de luchtwegen, heeft een hoge 'accuracy' Voor evaluatie van cervicale lymfkliermetastasen is uitwendige echografie het meest geschikt, waarbij <PERSOON> ### Het is aannemelijk dat FDG-PET en CT een lage sensitiviteit en een matig hoge specificiteit hebben voor de stadiëring van locoregionale (N) lymfklieren EUS heeft een hoge sensitiviteit en lage specificiteit accuratesse heeft dan CT FDG-PET heeft een matige sensitiviteit en een hoge specificiteit FDG-PET verbetert de selectie van patiënten met een T#-oesofaguscarcinoom voor een in opzet curatieve Wat is de waarde van verschillende beeldvormende technieken voor herstadiëring na neoadjuvante De werkgroep adviseert niet om routinematig een EUS, PET of PET-CT te verrichten om interval-metastasen op te sporen na neoadjuvante behandeling van een oesofaguscarcinoom Slechts in geval er een duidelijke klinische reden is om dit wel te doen kan een of een combinatie van deze onderzoeken verricht worden Hierbij dient in het oog gehouden te worden dat zowel EUS als PET-CT slechts de specificiteit voor het vaststellen van lymfklier- respectievelijk afstandmetastasen doen Zeven studies evalueerden het nut van EUS voor de herstadiëring van patiënten met een oesofaguscarcinoom na neoadjuvante behandeling Het aantal geïncludeerde patiënten varieerde tussen ## en ###, met een totaal van ### Slechts een studie was prospectief ###, de overige zes studies waren retrospectief ##<DATUM> #<DATUM> #<DATUM> Deze zes studies hadden een hoog risico op bias door de aanwezigheid van selectiebias en de afwezigheid van blindering In de studie van <PERSOON> et al werd een blinde beoordeling van de referentietest en vermoedelijk ook de indextest uitgevoerd Alle studies gebruikten Voor de tumorstadiëring nam de sensitiviteit globaal toe naargelang het T-stadium steeg (pT# #-##%; pT# #-##%; pT# ##-##%), de specificiteit nam daarentegen af naargelang het T-stadium hoger was (pT# #<DATUM> ; pT# ##-##%; pT# ##-##%).
675
nvmdl
heeft een matige sensitiviteit en een hoge specificiteit FDG-PET verbetert de selectie van patiënten met een T#-oesofaguscarcinoom voor een in opzet curatieve Wat is de waarde van verschillende beeldvormende technieken voor herstadiëring na neoadjuvante De werkgroep adviseert niet om routinematig een EUS, PET of PET-CT te verrichten om interval-metastasen op te sporen na neoadjuvante behandeling van een oesofaguscarcinoom Slechts in geval er een duidelijke klinische reden is om dit wel te doen kan een of een combinatie van deze onderzoeken verricht worden Hierbij dient in het oog gehouden te worden dat zowel EUS als PET-CT slechts de specificiteit voor het vaststellen van lymfklier- respectievelijk afstandmetastasen doen Zeven studies evalueerden het nut van EUS voor de herstadiëring van patiënten met een oesofaguscarcinoom na neoadjuvante behandeling Het aantal geïncludeerde patiënten varieerde tussen ## en ###, met een totaal van ### Slechts een studie was prospectief ###, de overige zes studies waren retrospectief ##<DATUM> #<DATUM> #<DATUM> Deze zes studies hadden een hoog risico op bias door de aanwezigheid van selectiebias en de afwezigheid van blindering In de studie van <PERSOON> et al werd een blinde beoordeling van de referentietest en vermoedelijk ook de indextest uitgevoerd Alle studies gebruikten Voor de tumorstadiëring nam de sensitiviteit globaal toe naargelang het T-stadium steeg (pT# #-##%; pT# #-##%; pT# ##-##%), de specificiteit nam daarentegen af naargelang het T-stadium hoger was (pT# #<DATUM> ; pT# ##-##%; <PERSOON> studies evalueerden het nut van PET/CT voor de herstadiëring van patiënten met een In een retrospectieve studie includeerden <PERSOON> et al ## patiënten met een plaveiselcelcarcinoom van de oesofagus die neoadjuvante chemoradiotherapie ondergingen, en vóór oesofagectomie een herstadiëring ondergingen met EUS (N=##) en/of PET/CT (N=##) ### De diagnostische accuratesse van PET/CT voor de diagnose van lymfekliermetastasen werd vergeleken met histopathologie als referentiestandaard De beeldvorming werd blind beoordeeld De sensitiviteit en specificiteit bedroegen ##% respectievelijk ##% <PERSOON> et al includeerden ## patiënten die na neoadjuvante chemoradiotherapie een curatieve maar vóór chirurgie De diagnostische accuratesse van PET/CT voor de diagnose van metastasen op afstand werd vergeleken met een referentiestandaard die bestond uit histopathologie of gerichte beeldvorming of biopsie Blindering werd niet gerapporteerd Tien procent van de patiënten had metastasen op afstand De sensitiviteit en specificiteit bedroegen ##% en ##%, respectievelijk Het is aannemelijk dat EUS een beperkte diagnostische accuratesse heeft voor de herstadiëring van het tumorstadium na neoadjuvante behandeling van een oesofaguscarcinoom De sensitiviteit neemt toe en de <PERSOON> ##<DATUM> <PERSOON> Het is aannemelijk dat EUS een lage sensitiviteit en specificiteit heeft voor de herstadiëring van de <PERSOON> ##<DATUM> <PERSOON> ### Er zijn aanwijzingen dat PET/CT een lage sensitiviteit en hoge specificiteit heeft voor de herstadiëring van de lymfeklierstatus na neoadjuvante behandeling van een oesofaguscarcinoom.
623
nvmdl
van patiënten met een In een retrospectieve studie includeerden <PERSOON> et al ## patiënten met een plaveiselcelcarcinoom van de oesofagus die neoadjuvante chemoradiotherapie ondergingen, en vóór oesofagectomie een herstadiëring ondergingen met EUS (N=##) en/of PET/CT (N=##) ### De diagnostische accuratesse van PET/CT voor de diagnose van lymfekliermetastasen werd vergeleken met histopathologie als referentiestandaard De beeldvorming werd blind beoordeeld De sensitiviteit en specificiteit bedroegen ##% respectievelijk ##% <PERSOON> et al includeerden ## patiënten die na neoadjuvante chemoradiotherapie een curatieve maar vóór chirurgie De diagnostische accuratesse van PET/CT voor de diagnose van metastasen op afstand werd vergeleken met een referentiestandaard die bestond uit histopathologie of gerichte beeldvorming of biopsie Blindering werd niet gerapporteerd Tien procent van de patiënten had metastasen op afstand De sensitiviteit en specificiteit bedroegen ##% en ##%, respectievelijk Het is aannemelijk dat EUS een beperkte diagnostische accuratesse heeft voor de herstadiëring van het tumorstadium na neoadjuvante behandeling van een oesofaguscarcinoom De sensitiviteit neemt toe en de <PERSOON> ##<DATUM> <PERSOON> Het is aannemelijk dat EUS een lage sensitiviteit en specificiteit heeft voor de herstadiëring van de <PERSOON> ##<DATUM> <PERSOON> ### Er zijn aanwijzingen dat PET/CT een lage sensitiviteit en hoge specificiteit heeft voor de herstadiëring van de lymfeklierstatus na neoadjuvante behandeling van een oesofaguscarcinoom metastasen op afstand na neoadjuvante behandeling van een oesofaguscarcinoom Er zijn aanwijzingen dat in <LOCATIE> het percentage patiënten met interval-metastasen tussen # en ##% ligt De diagnostische waarde van een EUS in het kader van herstadiëring na neoadjuvante behandeling is gering en dient niet routinematig te worden verricht Er zijn daarnaast onvoldoende literatuurgegevens om de effectiviteit te bepalen van het verrichten van PET-CT na chemoradiatie voor de detectie van Wat is de waarde van verschillende beeldvormende technieken voor response assessment na De werkgroep adviseert om niet routinematig EUS of PET (PET-CT) te verrichten om de respons op neoadjuvante therapie voor oesofaguscarcinoom te evalueren Indien een of een combinatie van beide diagnostische modaliteiten wordt overwogen om de respons op neoadjuvante therapie te evalueren dient Eén prospectieve studie bestudeerde de diagnostische accuratesse van PET voor de evaluatie van de behandelrespons # weken na de start van neoadjuvante chemoradiotherapie van ### patiënten met een oesofaguscarcinoom ### Deze studie vormde een onderdeel van een ruimere gerandomiseerde studie Blindering werd niet gerapporteerd De sensitiviteit was hoog (##%) door het hanteren van een zeer sensitieve definitie van metabole respons ()#% afname in SUVmax werd als respons gedefinieerd) De In een prospectieve studie bestudeerden Van Heijl et al de diagnostische accuratesse van #D-CT voor de evaluatie van de behandelrespons na # weken neoadjuvante chemoradiotherapie van ## patiënten met een oesofaguscarcinoom ### Deze studie vormde eveneens een onderdeel van een ruimere gerandomiseerde studie Blindering werd niet gerapporteerd Indien non-respons gedefinieerd werd als een.
587
nvmdl
behandeling van een oesofaguscarcinoom Er zijn aanwijzingen dat in <LOCATIE> het percentage patiënten met interval-metastasen tussen # en ##% ligt De diagnostische waarde van een EUS in het kader van herstadiëring na neoadjuvante behandeling is gering en dient niet routinematig te worden verricht Er zijn daarnaast onvoldoende literatuurgegevens om de effectiviteit te bepalen van het verrichten van PET-CT na chemoradiatie voor de detectie van Wat is de waarde van verschillende beeldvormende technieken voor response assessment na De werkgroep adviseert om niet routinematig EUS of PET (PET-CT) te verrichten om de respons op neoadjuvante therapie voor oesofaguscarcinoom te evalueren Indien een of een combinatie van beide diagnostische modaliteiten wordt overwogen om de respons op neoadjuvante therapie te evalueren dient Eén prospectieve studie bestudeerde de diagnostische accuratesse van PET voor de evaluatie van de behandelrespons # weken na de start van neoadjuvante chemoradiotherapie van ### patiënten met een oesofaguscarcinoom ### Deze studie vormde een onderdeel van een ruimere gerandomiseerde studie Blindering werd niet gerapporteerd De sensitiviteit was hoog (##%) door het hanteren van een zeer sensitieve definitie van metabole respons ()#% afname in SUVmax werd als respons gedefinieerd) De In een prospectieve studie bestudeerden Van Heijl et al de diagnostische accuratesse van #D-CT voor de evaluatie van de behandelrespons na # weken neoadjuvante chemoradiotherapie van ## patiënten met een oesofaguscarcinoom ### Deze studie vormde eveneens een onderdeel van een ruimere gerandomiseerde studie Blindering werd niet gerapporteerd Indien non-respons gedefinieerd werd als een Een goede systematische review van Ngamruengphong et al vond zeven studies, gepubliceerd vóór februari ###, die de diagnostische accuratesse van EUS beoordeelden voor de evaluatie van de behandelrespons na neoadjuvante behandeling van patiënten met een oesofaguscarcinoom ### De definitie van echografische en pathologische respons was heterogeen De sensitiviteit varieerde tussen ## Sinds het review van Ngamruengphong et al werden nog twee studies gepubliceerd Owaki et al includeerden ## patiënten met een potentieel resectabel plaveiselcelcarcinoom van de oesofagus die neoadjuvante chemoradiotherapie ondergingen ### EUS criteria voor behandelrespons waren een hypo-echogene zone (vitale tumor) en hyper-echogene spots (fibrose) Dit werd onderverdeeld in een graad <DATUM> Graad # (weinig respons) bestond uit een hypo-echogene zone met hyper-echogene spots in minder dan één derde van het hypo-echogene gebied Graad # bestond uit een hypo-echogene zone met hyper-echogene spots in meer dan één derde van het gebied en bij een graad # was er (bijna) geen hypo-echogene zone meer zichtbaar De histopathologie werd blind beoordeeld De sensitiviteit en In een prospectieve studie includeerden <PERSOON> et al ## patiënten met een gelokaliseerd resectabel oesofaguscarcinoom die neoadjuvante chemoradiotherapie ondergingen ### De beoordeling van de referentietest (histopathologie) en vermoedelijk ook de indextest gebeurden blind Met als criterium het volledig verdwijnen van de tumor (i e complete respons) bedroegen de sensitiviteit en specificiteit ##% en Drie goede recente systematische reviews bestudeerden de diagnostische accuratesse van PET of PET/CT voor de evaluatie van de behandelrespons na neoadjuvante behandeling van patiënten met een.
614
nvmdl
van Ngamruengphong et al vond zeven studies, gepubliceerd vóór februari ###, die de diagnostische accuratesse van EUS beoordeelden voor de evaluatie van de behandelrespons na neoadjuvante behandeling van patiënten met een oesofaguscarcinoom ### De definitie van echografische en pathologische respons was heterogeen De sensitiviteit varieerde tussen ## Sinds het review van Ngamruengphong et al werden nog twee studies gepubliceerd Owaki et al includeerden ## patiënten met een potentieel resectabel plaveiselcelcarcinoom van de oesofagus die neoadjuvante chemoradiotherapie ondergingen ### EUS criteria voor behandelrespons waren een hypo-echogene zone (vitale tumor) en hyper-echogene spots (fibrose) Dit werd onderverdeeld in een graad <DATUM> Graad # (weinig respons) bestond uit een hypo-echogene zone met hyper-echogene spots in minder dan één derde van het hypo-echogene gebied Graad # bestond uit een hypo-echogene zone met hyper-echogene spots in meer dan één derde van het gebied en bij een graad # was er (bijna) geen hypo-echogene zone meer zichtbaar De histopathologie werd blind beoordeeld De sensitiviteit en In een prospectieve studie includeerden <PERSOON> et al ## patiënten met een gelokaliseerd resectabel oesofaguscarcinoom die neoadjuvante chemoradiotherapie ondergingen ### De beoordeling van de referentietest (histopathologie) en vermoedelijk ook de indextest gebeurden blind Met als criterium het volledig verdwijnen van de tumor (i e complete respons) bedroegen de sensitiviteit en specificiteit ##% en Drie goede recente systematische reviews bestudeerden de diagnostische accuratesse van PET of PET/CT voor de evaluatie van de behandelrespons na neoadjuvante behandeling van patiënten met een Globaal werden dezelfde studies teruggevonden en gaven de meta-analyses zeer gelijkaardige resultaten Zo rapporteerden <PERSOON> et al een gepoolde sensitiviteit en curve bedroeg # ## in het review van <PERSOON> et al , # ## in het review van <PERSOON> et al en # ## in het review van Ngamruengphong et al Deze laatste review rapporteerde geen significante verschillen in diagnostische accuratesse in functie van het type neoadjuvante behandeling (chemotherapie versus Drie bijkomende studies bestudeerden de diagnostische accuratesse van PET (N=#) ### en/of PET/CT (N=#) #<DATUM> voor de evaluatie van de behandelrespons na neoadjuvante behandeling van patiënten met een oesofaguscarcinoom In totaal werden hierin ### patiënten geïncludeerd Twee studies waren prospectief #<DATUM> één studie retrospectief ### Enkel in de studie van Kauppi et al werd de beoordeling van de referentietest (histopathologie) en vermoedelijk ook de indextest blind uitgevoerd ### De criteria voor metabole respons en voor pathologische respons verschilden sterk tussen de verschillende studies (tabel #) Globaal was de sensitiviteit laag (range ##-##%) De specificiteit was laag voor PET (##%) en Tabel # Diagnostische accuratesse van PET en PET/CT voor de beoordeling van de In een systematische review van Westerterp et al werd ondermeer de diagnostische accuratesse beoordeeld van CT voor de evaluatie van de behandelrespons na neoadjuvante behandeling van patiënten met een oesofaguscarcinoom ### In de # geïncludeerde studies varieerde de sensitiviteit tussen ## en.
637
nvmdl
Globaal werden dezelfde studies teruggevonden en gaven de meta-analyses zeer gelijkaardige resultaten Zo rapporteerden <PERSOON> et al een gepoolde sensitiviteit en curve bedroeg # ## in het review van <PERSOON> et al , # ## in het review van <PERSOON> et al en # ## in het review van Ngamruengphong et al Deze laatste review rapporteerde geen significante verschillen in diagnostische accuratesse in functie van het type neoadjuvante behandeling (chemotherapie versus Drie bijkomende studies bestudeerden de diagnostische accuratesse van PET (N=#) ### en/of PET/CT (N=#) #<DATUM> voor de evaluatie van de behandelrespons na neoadjuvante behandeling van patiënten met een oesofaguscarcinoom In totaal werden hierin ### patiënten geïncludeerd Twee studies waren prospectief #<DATUM> één studie retrospectief ### Enkel in de studie van Kauppi et al werd de beoordeling van de referentietest (histopathologie) en vermoedelijk ook de indextest blind uitgevoerd ### De criteria voor metabole respons en voor pathologische respons verschilden sterk tussen de verschillende studies (tabel #) Globaal was de sensitiviteit laag (range ##-##%) De specificiteit was laag voor PET (##%) en Tabel # Diagnostische accuratesse van PET en PET/CT voor de beoordeling van de In een systematische review van Westerterp et al werd ondermeer de diagnostische accuratesse beoordeeld van CT voor de evaluatie van de behandelrespons na neoadjuvante behandeling van patiënten met een oesofaguscarcinoom ### In de # geïncludeerde studies varieerde de sensitiviteit tussen ## en behandelrespons # weken na de start van neoadjuvante behandeling van patiënten met een Er zijn aanwijzingen dat CT een lage sensitiviteit en specificiteit heeft voor de evaluatie van de Het is aannemelijk dat EUS een matige diagnostische accuratesse (oppervlakte onder de ROC-curve = # ##) heeft voor de beoordeling van de behandelrespons na neoadjuvante behandeling van een <PERSOON> ##<DATUM> Het is aannemelijk dat PET en PET-CT een lage diagnostische accuratesse (oppervlakte onder de ROC-curve = # ## - # ##) hebben voor de beoordeling van de behandelrespons na neoadjuvante behandeling van een oesofaguscarcinoom De gerapporteerde resultaten zijn echter heterogeen <PERSOON> behandelrespons na neoadjuvante behandeling van patiënten met een oesofaguscarcinoom Er is onvoldoende bewijs dat het vervolgen van de SUV bij FDG-PET implicaties heeft voor het therapeutische beleid Wat wel opvalt, is dat de gerapporteerde resultaten voor zowel EUS als PET (PET-CT) heterogeen zijn Om deze reden zijn meer studies noodzakelijk om de response assessment na Minimaal invasieve chirurgische stadiëring met behulp van thoracoscopie en laparoscopie is geïndiceerd bij afwijkingen para-oesofageaal van onduidelijke aard, gevonden bij niet-invasieve stadiëring Voorts kan laparoscopie worden overwogen bij carcinomen op de gastro-oesofageale overgang en cardiacarcinomen die als T#/T# worden gestadieerd met een niet-invasieve techniek In de huidige praktijk wordt een diagnostisch probleem gewoonlijk eerst benaderd met behulp van niet-invasieve technieken, om bij positieve uitkomst verder te gaan met invasieve methoden In geval van.
606
nvmdl
zijn aanwijzingen dat CT een lage sensitiviteit en specificiteit heeft voor de evaluatie van de Het is aannemelijk dat EUS een matige diagnostische accuratesse (oppervlakte onder de ROC-curve = # ##) heeft voor de beoordeling van de behandelrespons na neoadjuvante behandeling van een <PERSOON> ##<DATUM> Het is aannemelijk dat PET en PET-CT een lage diagnostische accuratesse (oppervlakte onder de ROC-curve = # ## - # ##) hebben voor de beoordeling van de behandelrespons na neoadjuvante behandeling van een oesofaguscarcinoom De gerapporteerde resultaten zijn echter heterogeen <PERSOON> behandelrespons na neoadjuvante behandeling van patiënten met een oesofaguscarcinoom Er is onvoldoende bewijs dat het vervolgen van de SUV bij FDG-PET implicaties heeft voor het therapeutische beleid Wat wel opvalt, is dat de gerapporteerde resultaten voor zowel EUS als PET (PET-CT) heterogeen zijn Om deze reden zijn meer studies noodzakelijk om de response assessment na Minimaal invasieve chirurgische stadiëring met behulp van thoracoscopie en laparoscopie is geïndiceerd bij afwijkingen para-oesofageaal van onduidelijke aard, gevonden bij niet-invasieve stadiëring Voorts kan laparoscopie worden overwogen bij carcinomen op de gastro-oesofageale overgang en cardiacarcinomen die als T#/T# worden gestadieerd met een niet-invasieve techniek In de huidige praktijk wordt een diagnostisch probleem gewoonlijk eerst benaderd met behulp van niet-invasieve technieken, om bij positieve uitkomst verder te gaan met invasieve methoden In geval van laparoscopie al dan niet gecombineerd met laparoscopische echografie ### Er zijn slechts enkele onderzoeken verricht naar de waarde van thoracoscopie bij de diagnostische beoordeling van het oesofaguscarcinoom In een prospectief onderzoek bij ## patiënten kon een adequate lymfklierstagering worden bereikt bij ##% ### Na resectie van het oesofaguscarcinoom bleek de preoperatieve lymfklierstagering in ##% van de gevallen correct in vergelijking met de pathologische N-classificatie Beoordeling van de primaire tumor scoort lager, gezien het slechts partiële zicht op de oesofagus tijdens thoracoscopie Thoracoscopie kan een plaats hebben bij geselecteerde patiënten met De toegevoegde diagnostische waarde van de minimaal invasieve chirurgische methoden hangt sterk af Om de klinische relevantie van minimaal invasieve chirurgische stadiëring te kunnen beoordelen is het van belang dat van alle gebruikte beeldvormende technieken c q minimaal invasieve chirurgische methoden, sensitiviteit, specificiteit, enzovoort, ten opzichte van histologie/operatiebevindingen worden weergegeven Het is onvoldoende om uitsluitend een verandering van stadiëring weer te geven die optreedt door minimaal invasieve chirurgische stadiëring ##<DATUM> ### Slechts één onderzoek voldoet aan bovenstaand criterium ### In dit onderzoek is de goede ‘accuracy' voor CT/EUS voor de T#/T#-patiëntencategorie opvallend Er wordt overstadiëring gezien bij alle diagnostische modaliteiten, het minst nog bij laparoscopische echografie In een tweetal onderzoeken zijn uit de gegeven resultaten de sensitiviteit en de specificiteit te berekenen voor het complete diagnostische standaardonderzoek Deze worden vergeleken met de vermelde sensitiviteit en specificiteit voor laparoscopie/laparoscopische echografie Het diagnostisch standaardonderzoek dat werd gebruikt, was een CT-scan Deze bereikte een sensitiviteit van.
581
nvmdl
laparoscopische echografie ### Er zijn slechts enkele onderzoeken verricht naar de waarde van thoracoscopie bij de diagnostische beoordeling van het oesofaguscarcinoom In een prospectief onderzoek bij ## patiënten kon een adequate lymfklierstagering worden bereikt bij ##% ### Na resectie van het oesofaguscarcinoom bleek de preoperatieve lymfklierstagering in ##% van de gevallen correct in vergelijking met de pathologische N-classificatie Beoordeling van de primaire tumor scoort lager, gezien het slechts partiële zicht op de oesofagus tijdens thoracoscopie Thoracoscopie kan een plaats hebben bij geselecteerde patiënten met De toegevoegde diagnostische waarde van de minimaal invasieve chirurgische methoden hangt sterk af Om de klinische relevantie van minimaal invasieve chirurgische stadiëring te kunnen beoordelen is het van belang dat van alle gebruikte beeldvormende technieken c q minimaal invasieve chirurgische methoden, sensitiviteit, specificiteit, enzovoort, ten opzichte van histologie/operatiebevindingen worden weergegeven Het is onvoldoende om uitsluitend een verandering van stadiëring weer te geven die optreedt door minimaal invasieve chirurgische stadiëring ##<DATUM> ### Slechts één onderzoek voldoet aan bovenstaand criterium ### In dit onderzoek is de goede ‘accuracy' voor CT/EUS voor de T#/T#-patiëntencategorie opvallend Er wordt overstadiëring gezien bij alle diagnostische modaliteiten, het minst nog bij laparoscopische echografie In een tweetal onderzoeken zijn uit de gegeven resultaten de sensitiviteit en de specificiteit te berekenen voor het complete diagnostische standaardonderzoek Deze worden vergeleken met de vermelde sensitiviteit en specificiteit voor laparoscopie/laparoscopische echografie Het diagnostisch standaardonderzoek dat werd gebruikt, was een CT-scan Deze bereikte een sensitiviteit van Bij de beoordeling van de literatuur is tevens van belang dat de resultaten niet altijd worden uitgesplitst naar lokalisatie van de primaire tumor (oesofagus of maag), terwijl duidelijk is dat de lokalisatie van de primaire tumor in belangrijke mate de a priori -kans op positieve bevindingen bij minimaal invasieve stadiëring bepaalt, bijvoorbeeld intraperitoneale metastasering bij het oesofaguscarcinoom in ##% en bij het maagcarcinoom in ##% van de gevallen ##<DATUM> ### Een belangrijk aspect van minimaal invasieve chirurgische stadiëring betreft de kans op morbiditeit van deze diagnostische ingreep In de meeste onderzoeken wordt de morbiditeit beperkt genoemd In één onderzoek echter betreft het # van de ## (##%) patiënten ### Kosteneffectiviteitsanalyses zijn niet verricht Thoracoscopische stadiëring kan alleen bij geselecteerde patiënten met een oesofaguscarcinoom een aanvulling zijn op het niet-invasieve stadiëringsonderzoek, omdat deze methode slechts sensitief is met betrekking tot de N-status en niet met betrekking tot de M-status en lokale uitbreiding (T-status) van de Laparoscopie heeft een hogere specificiteit ten opzichte van CT-scan met betrekking tot M-stadiëring Laparoscopische echografie heeft slechts beperkte meerwaarde ten opzichte van laparoscopie <PERSOON> ###; <PERSOON> ### Het hoofdstuk pathologie is onderverdeeld in subhoofdstukken Pre-operatieve diagnostiek, Postoperatieve classificatie en stadiering, Resectiepreparaat en Prognostische factoren De aanbevelingen voor alle Het pathologieverslag van het resectiepreparaat is met name van belang om het resultaat van de behandeling te beoordelen (bijvoorbeeld het effect van neoadjuvante behandeling of de chirurgische.
607
nvmdl
beoordeling van de literatuur is tevens van belang dat de resultaten niet altijd worden uitgesplitst naar lokalisatie van de primaire tumor (oesofagus of maag), terwijl duidelijk is dat de lokalisatie van de primaire tumor in belangrijke mate de a priori -kans op positieve bevindingen bij minimaal invasieve stadiëring bepaalt, bijvoorbeeld intraperitoneale metastasering bij het oesofaguscarcinoom in ##% en bij het maagcarcinoom in ##% van de gevallen ##<DATUM> ### Een belangrijk aspect van minimaal invasieve chirurgische stadiëring betreft de kans op morbiditeit van deze diagnostische ingreep In de meeste onderzoeken wordt de morbiditeit beperkt genoemd In één onderzoek echter betreft het # van de ## (##%) patiënten ### Kosteneffectiviteitsanalyses zijn niet verricht Thoracoscopische stadiëring kan alleen bij geselecteerde patiënten met een oesofaguscarcinoom een aanvulling zijn op het niet-invasieve stadiëringsonderzoek, omdat deze methode slechts sensitief is met betrekking tot de N-status en niet met betrekking tot de M-status en lokale uitbreiding (T-status) van de Laparoscopie heeft een hogere specificiteit ten opzichte van CT-scan met betrekking tot M-stadiëring Laparoscopische echografie heeft slechts beperkte meerwaarde ten opzichte van laparoscopie <PERSOON> ###; <PERSOON> ### Het hoofdstuk pathologie is onderverdeeld in subhoofdstukken Pre-operatieve diagnostiek, Postoperatieve classificatie en stadiering, Resectiepreparaat en Prognostische factoren De aanbevelingen voor alle Het pathologieverslag van het resectiepreparaat is met name van belang om het resultaat van de behandeling te beoordelen (bijvoorbeeld het effect van neoadjuvante behandeling of de chirurgische Het pathologieverslag van een resectiepreparaat dient ten minste informatie te geven over lokatie van tumor ten opzichte van de gastro-oesofageale overgang (TNM, Siewert optioneel), het histologische type tumor, de tumorgraad, de tumordiameter, de invasiediepte (pT), de relatie van de tumor met de Het totale aantal lymfklieren, het aantal lymfklieren met metastasen en de lokatie hiervan en effect van neoadjuvante therapie Optioneel zijn de vermelding van de aanwezigheid van Barrettmucosa, Zie ook aanvullende aanbevelingen (consensus based, versie <DATUM> over resectievrije marge van het biopten negatief zijn, wordt er altijd opnieuw gebiopteerd In het biopsieverslag wordt het type tumor (volgens WHO) vermeld Optioneel is de vermelding van de aanwezigheid van Barrettmucosa De uiteindelijke classificatie en stadiëring vindt plaats aan de hand van het resectiepreparaat In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de onderwerpen die in het verslag van het pathologisch Volgens de WHO-classificatie worden tumoren gegradeerd op basis van architectuur en cytologische overeenkomsten met het weefsel van herkomst, afwijkingen in de celkern en de mitotische activiteit Er kunnen vier categorieën worden onderscheiden goed gedifferentieerd, matig gedifferentieerd, weinig gedifferentieerd en ongedifferentieerd <DATUM> Bij twijfel wordt veelal de minst gunstige differentiatiegraad Mucosectomieën worden hier niet behandeld Dit wordt besproken in de richtlijn Barrett Het verslag van een resectiepreparaat geeft informatie over het type tumor, de invasiediepte (pT), de tumorgradering, de relatie van de tumor met de chirurgische resectieranden (slijmvlies en circumferentieel), maagserosa en Stadiëring volgens de TNM-classificatie is minimaal vereist om (internationale) vergelijkingen te kunnen maken.
595
nvmdl
over lokatie van tumor ten opzichte van de gastro-oesofageale overgang (TNM, Siewert optioneel), het histologische type tumor, de tumorgraad, de tumordiameter, de invasiediepte (pT), de relatie van de tumor met de Het totale aantal lymfklieren, het aantal lymfklieren met metastasen en de lokatie hiervan en effect van neoadjuvante therapie Optioneel zijn de vermelding van de aanwezigheid van Barrettmucosa, Zie ook aanvullende aanbevelingen (consensus based, versie <DATUM> over resectievrije marge van het biopten negatief zijn, wordt er altijd opnieuw gebiopteerd In het biopsieverslag wordt het type tumor (volgens WHO) vermeld Optioneel is de vermelding van de aanwezigheid van Barrettmucosa De uiteindelijke classificatie en stadiëring vindt plaats aan de hand van het resectiepreparaat In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de onderwerpen die in het verslag van het pathologisch Volgens de WHO-classificatie worden tumoren gegradeerd op basis van architectuur en cytologische overeenkomsten met het weefsel van herkomst, afwijkingen in de celkern en de mitotische activiteit Er kunnen vier categorieën worden onderscheiden goed gedifferentieerd, matig gedifferentieerd, weinig gedifferentieerd en ongedifferentieerd <DATUM> Bij twijfel wordt veelal de minst gunstige differentiatiegraad Mucosectomieën worden hier niet behandeld Dit wordt besproken in de richtlijn Barrett Het verslag van een resectiepreparaat geeft informatie over het type tumor, de invasiediepte (pT), de tumorgradering, de relatie van de tumor met de chirurgische resectieranden (slijmvlies en circumferentieel), maagserosa en Stadiëring volgens de TNM-classificatie is minimaal vereist om (internationale) vergelijkingen te kunnen maken Adenocarcinomen van de oesofagus-/maagovergang zijn vaak lastig te classificeren, omdat ze kunnen uitgaan van metaplastisch cilinderepitheel in oesofagus, maagcardia of maagcorpus/-fundus en omhoog groeien Siewert en <PERSOON> hebben een classificatie voorgesteld die is gebaseerd op de afstand van het <INSTELLING> van de bulk van de tumor tot de gastro-oesofageale overgang In de TNM-classificatie # wordt een iets andere indeling gebruikt adenocarcinomen, waarin de gastro-oesofageale overgang is betrokken Adenocarcinomen die geheel boven de gastro-oesofageale overgang zijn gelegen, worden als oesofaguscarcinoom beschouwd Adenocarcinomen die geheel onder de gastro-oesofageale overgang zijn gelegen, worden als maagcarcinoom beschouwd Deze indeling heeft het voordeel van duidelijkheid en er hoeft geen rekening te worden gehouden met afstanden Dit dient in het pathologieverslag vermeld te Wat is de beste definitie voor radicaliteit (R# / R#) ter plaatse van het circumferentiële resectievlak? Er wordt geadviseerd om in het pathologieverslag de afstand tussen de tumor en het circumferentiële Daarnaast wordt geadviseerd om alleen indien de tumor direct tot in het circumferentiële resectievlak reikt, Radicaliteit ter plaatse van het circumferentiële resectievlak bij oesofagustumoren is vaak beschreven als prognostische factor Er zijn echter ook veel studies waarbij geen verschil in overleving werd gevonden tussen R# en R# tumoren De verschillen in uitkomst kunnen (deels) verklaard worden door methodologische verschillen Zo zijn er onder aandere verschillen in chirurgische benadering, neoadjuvante behandeling, T-stadium en het aantal geïncludeerde patiënten, maar ook in de definitie van een positief circumferentieel snijvlak De Engelse Royal College of Pathologists (RCP) beschouwt.
582
nvmdl
ze kunnen uitgaan van metaplastisch cilinderepitheel in oesofagus, maagcardia of maagcorpus/-fundus en omhoog groeien Siewert en <PERSOON> hebben een classificatie voorgesteld die is gebaseerd op de afstand van het <INSTELLING> van de bulk van de tumor tot de gastro-oesofageale overgang In de TNM-classificatie # wordt een iets andere indeling gebruikt adenocarcinomen, waarin de gastro-oesofageale overgang is betrokken Adenocarcinomen die geheel boven de gastro-oesofageale overgang zijn gelegen, worden als oesofaguscarcinoom beschouwd Adenocarcinomen die geheel onder de gastro-oesofageale overgang zijn gelegen, worden als maagcarcinoom beschouwd Deze indeling heeft het voordeel van duidelijkheid en er hoeft geen rekening te worden gehouden met afstanden Dit dient in het pathologieverslag vermeld te Wat is de beste definitie voor radicaliteit (R# / R#) ter plaatse van het circumferentiële resectievlak? Er wordt geadviseerd om in het pathologieverslag de afstand tussen de tumor en het circumferentiële Daarnaast wordt geadviseerd om alleen indien de tumor direct tot in het circumferentiële resectievlak reikt, Radicaliteit ter plaatse van het circumferentiële resectievlak bij oesofagustumoren is vaak beschreven als prognostische factor Er zijn echter ook veel studies waarbij geen verschil in overleving werd gevonden tussen R# en R# tumoren De verschillen in uitkomst kunnen (deels) verklaard worden door methodologische verschillen Zo zijn er onder aandere verschillen in chirurgische benadering, neoadjuvante behandeling, T-stadium en het aantal geïncludeerde patiënten, maar ook in de definitie van een positief circumferentieel snijvlak De Engelse Royal College of Pathologists (RCP) beschouwt Pathologists (CAP) alleen tumorcellen in het snijvlak als positief beschouwt In versie # # (###) van de richtlijn werd alleen aanbevolen om de afstand tot het snijvlak in het pathologisch verslag te vermelden Door de komst van de landelijke audit voor Upper GI carcinomen (DUCA) en om vergelijking tussen patiëntengroepen mogelijk te maken is het echter belangrijk om dezelfde definities te hanteren In de literatuur werden ## studies gevonden die de waarde van de circumferentiële resectiemarge (CRM) bestudeerden ##<DATUM> #<DATUM> #<DATUM> #<DATUM> #<DATUM> #<DATUM> #<DATUM> #<DATUM> #<DATUM> ### In onderstaande tabellen zijn alleen de studies opgenomen, waarbij een duidelijke definitie van een positieve CRM werd gehanteerd en waarbij de afzonderlijke resultaten van patiënten met stadium (y)pT# tumoren werden vermeld, In het afgelopen decennium is de behandeling van het oesofaguscarcinoom veranderd In sommige studies werden de patiënten behandeld met alleen chirurgische resectie In andere studies werd ook neoadjuvante behandeling gegeven aan alle of aan een deel van de patiënten Het is onduidelijk of neoadjuvante behandeling effect heeft op de waarde van de CRM Daarom zijn de resultaten van studies met en zonder Tabel # toont de drie retrospectieve cohort studies bij patiënten, die geen neoadjuvante behandeling kregen ##<DATUM-##> ### In geen van deze studies werd een significant verschil in overleving gevonden indien de Engelse (RCP) definitie voor R# werd gebruikt Alleen in de studie van <PERSOON> was er een verschil in overleving bij gebruik van de Amerikaanse (CAP) definitie In de desbetreffende studie werden in dezelfde.
616
nvmdl
# # (###) van de richtlijn werd alleen aanbevolen om de afstand tot het snijvlak in het pathologisch verslag te vermelden Door de komst van de landelijke audit voor Upper GI carcinomen (DUCA) en om vergelijking tussen patiëntengroepen mogelijk te maken is het echter belangrijk om dezelfde definities te hanteren In de literatuur werden ## studies gevonden die de waarde van de circumferentiële resectiemarge (CRM) bestudeerden ##<DATUM> #<DATUM> #<DATUM> #<DATUM> #<DATUM> #<DATUM> #<DATUM> #<DATUM> #<DATUM> ### In onderstaande tabellen zijn alleen de studies opgenomen, waarbij een duidelijke definitie van een positieve CRM werd gehanteerd en waarbij de afzonderlijke resultaten van patiënten met stadium (y)pT# tumoren werden vermeld, In het afgelopen decennium is de behandeling van het oesofaguscarcinoom veranderd In sommige studies werden de patiënten behandeld met alleen chirurgische resectie In andere studies werd ook neoadjuvante behandeling gegeven aan alle of aan een deel van de patiënten Het is onduidelijk of neoadjuvante behandeling effect heeft op de waarde van de CRM Daarom zijn de resultaten van studies met en zonder Tabel # toont de drie retrospectieve cohort studies bij patiënten, die geen neoadjuvante behandeling kregen ##<DATUM-##> ### In geen van deze studies werd een significant verschil in overleving gevonden indien de Engelse (RCP) definitie voor R# werd gebruikt Alleen in de studie van <PERSOON> was er een verschil in overleving bij gebruik van de Amerikaanse (CAP) definitie In de desbetreffende studie werden in dezelfde In de studie van <PERSOON> werd de RCP definitie vergeleken met een incomplete CAP definitie, waarbij patiënten met een CRM In tabel # zijn de twee retrospectieve cohort studies weergegeven waarbij patiënten met neoadjuvante chemoradiotherapie werden behandeld #<DATUM> Aangezien de Nederlandse richtlijn neoadjuvante chemoradiotherapie aanraadt, zijn de studies waarbij patiënten neoadjuvante chemotherapie kregen hier De studie van Chao toont dat een grotere CRM een significant betere overleving geeft Dit resultaat is echter alleen gebaseerd op univariate analyse ### Een multivariate analyse werd niet verricht Ook een vergelijking tussen de RCP en de CAP definitie werd niet gemaakt De studie van Harvin beschrijft de overleving van patiënten gestratificeerd volgens zowel de RCP als de CAP definitie Alleen bij gebruik van de CAP definitie werd een significant verschil in overleving gevonden ### Samenvattend zijn er slechts twee studies die de RCP en de CAP definitie vergeleken hebben, waarbij in # studie patiënten behandeld werden met alleen chirurgische resectie (##) en in de andere studie met neoadjuvante chemoradiotherapie ### Beide studies tonen de prognostische waarde van de CRM alleen bij De aanwezigheid en uitgebreidheid van lymfklier disseminatie behoort tot een van de belangrijkste prognosticators Er zijn verscheidene onderzoeken naar de relevantie van het aantal lymfklieren in het Het aantal positieve lymfklieren geeft informatie over de prognose, is gemakkelijk en gestandaardiseerd te verkrijgen en wordt ook bij andere tumortypen gebruikt Het totale aantal lymfklieren, het aantal positieve Bij een lymfklierdissectie van de maag worden veelal ## of meer lymfklieren gevonden.
608
nvmdl
studie van <PERSOON> werd de RCP definitie vergeleken met een incomplete CAP definitie, waarbij patiënten met een CRM In tabel # zijn de twee retrospectieve cohort studies weergegeven waarbij patiënten met neoadjuvante chemoradiotherapie werden behandeld #<DATUM> Aangezien de Nederlandse richtlijn neoadjuvante chemoradiotherapie aanraadt, zijn de studies waarbij patiënten neoadjuvante chemotherapie kregen hier De studie van Chao toont dat een grotere CRM een significant betere overleving geeft Dit resultaat is echter alleen gebaseerd op univariate analyse ### Een multivariate analyse werd niet verricht Ook een vergelijking tussen de RCP en de CAP definitie werd niet gemaakt De studie van Harvin beschrijft de overleving van patiënten gestratificeerd volgens zowel de RCP als de CAP definitie Alleen bij gebruik van de CAP definitie werd een significant verschil in overleving gevonden ### Samenvattend zijn er slechts twee studies die de RCP en de CAP definitie vergeleken hebben, waarbij in # studie patiënten behandeld werden met alleen chirurgische resectie (##) en in de andere studie met neoadjuvante chemoradiotherapie ### Beide studies tonen de prognostische waarde van de CRM alleen bij De aanwezigheid en uitgebreidheid van lymfklier disseminatie behoort tot een van de belangrijkste prognosticators Er zijn verscheidene onderzoeken naar de relevantie van het aantal lymfklieren in het Het aantal positieve lymfklieren geeft informatie over de prognose, is gemakkelijk en gestandaardiseerd te verkrijgen en wordt ook bij andere tumortypen gebruikt Het totale aantal lymfklieren, het aantal positieve Bij een lymfklierdissectie van de maag worden veelal ## of meer lymfklieren gevonden oesofagus-/proximale maagresectie is dit aantal vaak minder In met name transhiatale resecties is het aantal lymfklieren gering Er bestaat een verband tussen het totale aantal gevonden lymfklieren en de kracht van de prognostische waarde van de lymfklierstatus Micrometastasen kunnen op veel manieren worden gedetecteerd, en de aanwezigheid is weliswaar relevant, maar er is te weinig standaardisering voor opname in de huidige richtlijn Rapportage kan Verschillende recente publicaties (literatuurlijst) hebben het belang van extranodale (extracapsulaire) tumorgroei aangetoond De aanwezigheid van extranodale groei betekent een significant slechtere lange termijn overleving Tezamen met het T-stadium en de lymfklierratio, is in deze studies extranodale Extranodale groei is echter nog geen criterium voor opname in de huidige richtlijn vanwege het subjectieve Veel prognostische parameters (hoeveelheid tumorweefsel, stromareactie, lymfangioinvasieve groei, vaso-invasieve groei, grootte van lymfkliermetastasen, biomarkers, aanwezigheid van een lymfocytair infiltraat) worden slechts in enkele onderzoeken geanalyseerd en hier niet verder besproken Vermelding in Het is aannemelijk dat een positieve CRM gedefinieerd volgens de Amerikaanse (CAP) methode van prognostische waarde is De CAP methode toont een betere correlatie met overleving dan de Engelse Het aantal methodologisch goed uitgevoerde studies naar de prognostische betekenis van de CRM met de verschillende definities is zeer beperkt Toch is een goede afspraak over de in <LOCATIE> te gebruiken definitie belangrijk om patiëntengroepen te kunnen vergelijken De huidige literatuur is beperkt, maar heeft enige voorkeur voor de CAP methode Juist omdat de literatuur beperkt is, dienen ook meer pragmatische argumenten meegewogen te worden.
567
nvmdl
maagresectie is dit aantal vaak minder In met name transhiatale resecties is het aantal lymfklieren gering Er bestaat een verband tussen het totale aantal gevonden lymfklieren en de kracht van de prognostische waarde van de lymfklierstatus Micrometastasen kunnen op veel manieren worden gedetecteerd, en de aanwezigheid is weliswaar relevant, maar er is te weinig standaardisering voor opname in de huidige richtlijn Rapportage kan Verschillende recente publicaties (literatuurlijst) hebben het belang van extranodale (extracapsulaire) tumorgroei aangetoond De aanwezigheid van extranodale groei betekent een significant slechtere lange termijn overleving Tezamen met het T-stadium en de lymfklierratio, is in deze studies extranodale Extranodale groei is echter nog geen criterium voor opname in de huidige richtlijn vanwege het subjectieve Veel prognostische parameters (hoeveelheid tumorweefsel, stromareactie, lymfangioinvasieve groei, vaso-invasieve groei, grootte van lymfkliermetastasen, biomarkers, aanwezigheid van een lymfocytair infiltraat) worden slechts in enkele onderzoeken geanalyseerd en hier niet verder besproken Vermelding in Het is aannemelijk dat een positieve CRM gedefinieerd volgens de Amerikaanse (CAP) methode van prognostische waarde is De CAP methode toont een betere correlatie met overleving dan de Engelse Het aantal methodologisch goed uitgevoerde studies naar de prognostische betekenis van de CRM met de verschillende definities is zeer beperkt Toch is een goede afspraak over de in <LOCATIE> te gebruiken definitie belangrijk om patiëntengroepen te kunnen vergelijken De huidige literatuur is beperkt, maar heeft enige voorkeur voor de CAP methode Juist omdat de literatuur beperkt is, dienen ook meer pragmatische argumenten meegewogen te worden long, mamma, melanoom) wordt alleen directe ingroei van de tumor in het snijvlak als niet radicaal beschouwd Vooral bij andere gastro-intestinale tumoren (rectum en pancreas) wordt in de huidige richtlijnen een marge tot het resectievlak van ( # mm als R# beschouwd Verder kunnen de aanbevelingen uit Europese richtlijnen (en daarmee de RCP methode) relevant zijn, om zo Nederlandse studie- en behandelingsresultaten te kunnen Neoadjuvante therapie is op dit moment standaard voor de behandeling van oesofaguscarcinoom en dat betekent dat oesofagusresectiepreparaten in toenemende mate effecten van voorbehandeling tonen Slijmmeren, keratine-ophopingen en fibrosegebieden worden gebruikt om gebieden te identificeren waar voor de behandeling tumor was gelokaliseerd In deze gebieden worden over het algemeen geen vitale tumorcellen meer gevonden Er is een aantal systemen om de respons op voorbehandeling te beoordelen, maar geen van deze systemen worden algemeen geaccepteerd en worden meestal gebruikt in researchsetting Een eenvoudige manier om de respons te beoordelen is volgens Mandard # tumor aanwezig, maar fibrose/ slijmeren in de meerderheid Voor het goed beoordelen van tumorregressie is het uitnemen/onderzoeken van het gehele tumorgebied PALGA werkt continue aan het optimaliseren van de pathologie diagnostiek en verslaglegging De invoer van de standaardverslaglegging (Synoptic Reporting) in de pathologie door middel van landelijke protocollen is daarbij essentieel voor iedere patiënt, in elk ziekenhuis in <LOCATIE> wordt dezelfde informatie verzameld en op een duidelijke en overzichtelijke manier gepresenteerd De bespreking van iedere patiënt in het multidisciplinaire overleg kan zo optimaal verlopen.
556
nvmdl
wordt alleen directe ingroei van de tumor in het snijvlak als niet radicaal beschouwd Vooral bij andere gastro-intestinale tumoren (rectum en pancreas) wordt in de huidige richtlijnen een marge tot het resectievlak van ( # mm als R# beschouwd Verder kunnen de aanbevelingen uit Europese richtlijnen (en daarmee de RCP methode) relevant zijn, om zo Nederlandse studie- en behandelingsresultaten te kunnen Neoadjuvante therapie is op dit moment standaard voor de behandeling van oesofaguscarcinoom en dat betekent dat oesofagusresectiepreparaten in toenemende mate effecten van voorbehandeling tonen Slijmmeren, keratine-ophopingen en fibrosegebieden worden gebruikt om gebieden te identificeren waar voor de behandeling tumor was gelokaliseerd In deze gebieden worden over het algemeen geen vitale tumorcellen meer gevonden Er is een aantal systemen om de respons op voorbehandeling te beoordelen, maar geen van deze systemen worden algemeen geaccepteerd en worden meestal gebruikt in researchsetting Een eenvoudige manier om de respons te beoordelen is volgens Mandard # tumor aanwezig, maar fibrose/ slijmeren in de meerderheid Voor het goed beoordelen van tumorregressie is het uitnemen/onderzoeken van het gehele tumorgebied PALGA werkt continue aan het optimaliseren van de pathologie diagnostiek en verslaglegging De invoer van de standaardverslaglegging (Synoptic Reporting) in de pathologie door middel van landelijke protocollen is daarbij essentieel voor iedere patiënt, in elk ziekenhuis in <LOCATIE> wordt dezelfde informatie verzameld en op een duidelijke en overzichtelijke manier gepresenteerd De bespreking van iedere patiënt in het multidisciplinaire overleg kan zo optimaal verlopen Voor informatie, ondersteuning ter plaatse en helpdesk <PERSOON>, Stichting PALGA (tel ### - <DATUM> Om de protocolgebruikers een platform te bieden voor overleg is de werkgroep protocollen opgericht Dit initiatief wordt gesteund door het Bestuur van de Stichting PALGA en door de NVVP Alle landelijke PALGA protocollen zijn goedgekeurd door de commissie beroepsuitoefening (CBU) van de De werkgroep is unaniem van mening dat er geen indicatie is voor preoperatieve chemotherapie voor Het merendeel van de patiënten met een oesofaguscarcinoom, die in opzet curatief worden geopereerd, ontwikkelt ofwel een lokaal recidief of krijgt afstandsmetastasen Het doel van neoadjuvante (preoperatieve) chemotherapie is om door een verkleining van de primaire tumor de kans op een radicale (microscopisch complete) resectie te vergroten en de frequentie van het optreden van afstandsmetastasen te verkleinen, waardoor de prognose van deze patiënten mogelijk wordt verbeterd De voorbije jaren werden verscheidene gerandomiseerde fase III onderzoeken gepubliceerd waarin neoadjuvante chemotherapie gevolgd door chirurgie wordt vergeleken met chirurgie alleen Een overzicht van de onderzoeken gepubliceerd sinds de vorige versie van deze richtlijn wordt gegeven in een bijlage Deze onderzoeken laten geen eensluidende resultaten zien Van twee grote onderzoeken werd recent een update gepubliceerd In de Intergroup Trial werden ### patiënten met een adenocarcinoom of een plaveiselcelcarcinoom van de oesofagus gerandomiseerd tussen preoperatieve chemotherapie bestaande uit drie kuren met de combinatie cisplatinum en #-fluorouracil gevolgd door chirurgie of chirurgie alleen ### Patiënten met stabiele ziekte of een respons op de chemotherapie kregen ook twee postoperatieve kuren.
561
nvmdl
<PERSOON>, Stichting PALGA (tel ### - <DATUM> Om de protocolgebruikers een platform te bieden voor overleg is de werkgroep protocollen opgericht Dit initiatief wordt gesteund door het Bestuur van de Stichting PALGA en door de NVVP Alle landelijke PALGA protocollen zijn goedgekeurd door de commissie beroepsuitoefening (CBU) van de De werkgroep is unaniem van mening dat er geen indicatie is voor preoperatieve chemotherapie voor Het merendeel van de patiënten met een oesofaguscarcinoom, die in opzet curatief worden geopereerd, ontwikkelt ofwel een lokaal recidief of krijgt afstandsmetastasen Het doel van neoadjuvante (preoperatieve) chemotherapie is om door een verkleining van de primaire tumor de kans op een radicale (microscopisch complete) resectie te vergroten en de frequentie van het optreden van afstandsmetastasen te verkleinen, waardoor de prognose van deze patiënten mogelijk wordt verbeterd De voorbije jaren werden verscheidene gerandomiseerde fase III onderzoeken gepubliceerd waarin neoadjuvante chemotherapie gevolgd door chirurgie wordt vergeleken met chirurgie alleen Een overzicht van de onderzoeken gepubliceerd sinds de vorige versie van deze richtlijn wordt gegeven in een bijlage Deze onderzoeken laten geen eensluidende resultaten zien Van twee grote onderzoeken werd recent een update gepubliceerd In de Intergroup Trial werden ### patiënten met een adenocarcinoom of een plaveiselcelcarcinoom van de oesofagus gerandomiseerd tussen preoperatieve chemotherapie bestaande uit drie kuren met de combinatie cisplatinum en #-fluorouracil gevolgd door chirurgie of chirurgie alleen ### Patiënten met stabiele ziekte of een respons op de chemotherapie kregen ook twee postoperatieve kuren met chemotherapie versus ##% in de groep van patiënten die geen voorbehandeling hadden gekregen De overleving in beide groepen verschilde niet significant, hoewel de cijfers niet opnieuw gerapporteerd werden in deze update In een update van het Medical Research Council (MRC) onderzoek werd een significant betere overleving na neoadjuvante chemotherapie gerapporteerd ### In dit onderzoek werden ### patiënten gerandomiseerd tussen twee kuren preoperatieve chemotherapie met cisplatinum en #-fluorouracil gevolgd door chirurgie versus chirurgie alleen Het aantal microscopisch complete resecties werd eerder reeds gerapporteerd en bedroeg ##% in de groep van patiënten die waren voorbehandeld met chemotherapie versus ##% in de groep van patiënten zonder voorbehandeling De totale overleving was bedroeg ##% in de chemotherapiegroep en ##% in de groep met alleen chirurgie Ook de ziektevrije overleving was significant beter in de chemotherapiegroep (HR # ##; ##%CI # ##-# ##; p=# ###) Een subgroepanalyse toonde dat dit verschil in overleving onafhankelijk was van het type carcinoom Een kleiner Chinees onderzoek van minder goede kwaliteit toonde geen verschil in overleving na neoadjuvante chemotherapie ### In dit onderzoek werden ### patiënten gerandomiseerd tussen preoperatieve radiotherapie, preoperatieve chemotherapie, preoperatieve chemoradiotherapie of chirurgie alleen De preoperatieve chemotherapie bestond uit een combinatie van mitomycine, cisplatinum en #-fluorouracil Het aantal R# resecties was ##% in de chemotherapiegroep versus ##% in de groep zonder alleen chirurgie en verschilde niet significant Ook de vijfjaarsoverleving verschilde niet significant, maar Cunningham et al rapporteerden de resultaten van de Medical Research Council Adjuvant Gastric Cancer Infusional Chemotherapy (MAGIC) trial ###.
617
nvmdl
groep van patiënten die geen voorbehandeling hadden gekregen De overleving in beide groepen verschilde niet significant, hoewel de cijfers niet opnieuw gerapporteerd werden in deze update In een update van het Medical Research Council (MRC) onderzoek werd een significant betere overleving na neoadjuvante chemotherapie gerapporteerd ### In dit onderzoek werden ### patiënten gerandomiseerd tussen twee kuren preoperatieve chemotherapie met cisplatinum en #-fluorouracil gevolgd door chirurgie versus chirurgie alleen Het aantal microscopisch complete resecties werd eerder reeds gerapporteerd en bedroeg ##% in de groep van patiënten die waren voorbehandeld met chemotherapie versus ##% in de groep van patiënten zonder voorbehandeling De totale overleving was bedroeg ##% in de chemotherapiegroep en ##% in de groep met alleen chirurgie Ook de ziektevrije overleving was significant beter in de chemotherapiegroep (HR # ##; ##%CI # ##-# ##; p=# ###) Een subgroepanalyse toonde dat dit verschil in overleving onafhankelijk was van het type carcinoom Een kleiner Chinees onderzoek van minder goede kwaliteit toonde geen verschil in overleving na neoadjuvante chemotherapie ### In dit onderzoek werden ### patiënten gerandomiseerd tussen preoperatieve radiotherapie, preoperatieve chemotherapie, preoperatieve chemoradiotherapie of chirurgie alleen De preoperatieve chemotherapie bestond uit een combinatie van mitomycine, cisplatinum en #-fluorouracil Het aantal R# resecties was ##% in de chemotherapiegroep versus ##% in de groep zonder alleen chirurgie en verschilde niet significant Ook de vijfjaarsoverleving verschilde niet significant, maar Cunningham et al rapporteerden de resultaten van de Medical Research Council Adjuvant Gastric Cancer Infusional Chemotherapy (MAGIC) trial ### adenocarcinoom van de maag en de gastro-oesofageale overgang (### patiënten) gerandomiseerd tussen drie preoperatieve en drie postoperatieve kuren chemotherapie met epirubicine, cisplatinum en #-fluorouracil enerzijds versus chirurgie alleen anderzijds De totale overleving was significant beter in de chemotherapiegroep en ##% in de groep met alleen chirurgie Sensitiviteitsanalyses toonden dat deze resultaten evenzeer gelden in de subgroep met een adenocarcinoom van de gastro-oesofageale overgang In de geüpdatete Cochrane Review van Malthaner et al werden de resultaten van ## (gepubliceerde en niet-gepubliceerde) onderzoeken geanalyseerd waarin patiënten met een potentieel resectabele tumor van de oesofagus werden gerandomiseerd tussen het krijgen van chemotherapie of geen chemotherapie voorafgaande aan een resectie ### De ## studies includeerden een totaal van # ### patiënten Het aantal R# resecties verschilde niet tussen beide groepen (RR <DATUM> ##%CI # #<DATUM> De hazard ratio gebaseerd op een random-effects-model liet eveneens geen verschil zien in mortaliteit tussen preoperatieve chemotherapie en chirurgie alleen (HR # ##, ##%CI # #<DATUM> Er werd een ##% afname in sterfterisico vastgesteld ten gunste van preoperatieve chemotherapie Het aantal postoperatieve overlijdens (RR # ##, ##%CI # #<DATUM> verschilde niet tussen beide groepen De conclusie van de reviewers dat er onvoldoende bewijs was om preoperatieve chemotherapie aan te bevelen bleef ook na deze update ongewijzigd Deze resultaten liggen in de lijn van een recentere, doch minder volledige systematische review ### In tegenstelling tot Malthaner et al vonden Gebski et al wel een net significant verminderd sterfterisico ten.
660
nvmdl
de maag en de gastro-oesofageale overgang (### patiënten) gerandomiseerd tussen drie preoperatieve en drie postoperatieve kuren chemotherapie met epirubicine, cisplatinum en #-fluorouracil enerzijds versus chirurgie alleen anderzijds De totale overleving was significant beter in de chemotherapiegroep en ##% in de groep met alleen chirurgie Sensitiviteitsanalyses toonden dat deze resultaten evenzeer gelden in de subgroep met een adenocarcinoom van de gastro-oesofageale overgang In de geüpdatete Cochrane Review van Malthaner et al werden de resultaten van ## (gepubliceerde en niet-gepubliceerde) onderzoeken geanalyseerd waarin patiënten met een potentieel resectabele tumor van de oesofagus werden gerandomiseerd tussen het krijgen van chemotherapie of geen chemotherapie voorafgaande aan een resectie ### De ## studies includeerden een totaal van # ### patiënten Het aantal R# resecties verschilde niet tussen beide groepen (RR <DATUM> ##%CI # #<DATUM> De hazard ratio gebaseerd op een random-effects-model liet eveneens geen verschil zien in mortaliteit tussen preoperatieve chemotherapie en chirurgie alleen (HR # ##, ##%CI # #<DATUM> Er werd een ##% afname in sterfterisico vastgesteld ten gunste van preoperatieve chemotherapie Het aantal postoperatieve overlijdens (RR # ##, ##%CI # #<DATUM> verschilde niet tussen beide groepen De conclusie van de reviewers dat er onvoldoende bewijs was om preoperatieve chemotherapie aan te bevelen bleef ook na deze update ongewijzigd Deze resultaten liggen in de lijn van een recentere, doch minder volledige systematische review ### In tegenstelling tot Malthaner et al vonden Gebski et al wel een net significant verminderd sterfterisico ten Gebski et al includeerden in hun analyse wel slechts # van de ## onderzoeken die Malthaner et al includeerden De resultaten van deze review werden echter niet opgenomen in de evidence tabellen gezien het ontbreken van een formele kwaliteitsbeoordeling van de De resultaten van Malthaner worden eveneens tegengesproken door een systematische review die alleen als abstract werd gepubliceerd (en daarom niet in de evidence tabellen opgenomen is) ### Op basis van een meta-analyse van negen gerandomiseerde onderzoeken (waarvan er acht geïncludeerd werden in de Cochrane review) werd een absoluut overlevingsvoordeel van <DATUM> gevonden na vijf jaar (HR # ##, ##%CI # ##-# ##, p=# ###) en een absoluut voordeel in ziektevrije overleving van <DATUM> na vijf jaar (HR # ##, In een update van de literatuur in september ### werden # nieuwe systematische reviews en # nieuwe RCTs gevonden In een Cochrane Review van <PERSOON> et al, een update van de eerdere Cochrane review van geanalyseerd waarin patiënten met een potentieel resectabele tumor van de oesofagus werden gerandomiseerd tussen het krijgen van chemotherapie of geen chemotherapie voorafgaande aan een resectie [<PERSOON> ###, update van Malthaner ###] De ## studies includeerden # ### patiënten Het aantal R# resecties verschilde niet significant tussen beide groepen (HR <DATUM> ##%CI # #<DATUM> De hazard ratio, gebaseerd op een random effects model, liet eveneens geen verschil zien in mortaliteit tussen preoperatieve chemotherapie en chirurgie alleen (HR # ##, ##%CI # #<DATUM> De hazard ratio, gebaseerd.
681
nvmdl
et al includeerden in hun analyse wel slechts # van de ## onderzoeken die Malthaner et al includeerden De resultaten van deze review werden echter niet opgenomen in de evidence tabellen gezien het ontbreken van een formele kwaliteitsbeoordeling van de De resultaten van Malthaner worden eveneens tegengesproken door een systematische review die alleen als abstract werd gepubliceerd (en daarom niet in de evidence tabellen opgenomen is) ### Op basis van een meta-analyse van negen gerandomiseerde onderzoeken (waarvan er acht geïncludeerd werden in de Cochrane review) werd een absoluut overlevingsvoordeel van <DATUM> gevonden na vijf jaar (HR # ##, ##%CI # ##-# ##, p=# ###) en een absoluut voordeel in ziektevrije overleving van <DATUM> na vijf jaar (HR # ##, In een update van de literatuur in september ### werden # nieuwe systematische reviews en # nieuwe RCTs gevonden In een Cochrane Review van <PERSOON> et al, een update van de eerdere Cochrane review van geanalyseerd waarin patiënten met een potentieel resectabele tumor van de oesofagus werden gerandomiseerd tussen het krijgen van chemotherapie of geen chemotherapie voorafgaande aan een resectie [<PERSOON> ###, update van Malthaner ###] De ## studies includeerden # ### patiënten Het aantal R# resecties verschilde niet significant tussen beide groepen (HR <DATUM> ##%CI # #<DATUM> De hazard ratio, gebaseerd op een random effects model, liet eveneens geen verschil zien in mortaliteit tussen preoperatieve chemotherapie en chirurgie alleen (HR # ##, ##%CI # #<DATUM> De hazard ratio, gebaseerd ##, ##%CI # ##-# ##, p=# ##) Er werd voor een random effects model gekozen omdat dat oorspronkelijk in het protocol was vastgelegd, de matige heterogeniteit (I#=##%) voor deze uitkomstmaat maakt een random effects model niet strikt noodzakelijk Er werd een ##% afname in sterfterisico vastgesteld ten gunste van preoperatieve # ##, ##%CI # #<DATUM> verschilde niet significant tussen beide groepen De conclusie van de reviewers dat er onvoldoende bewijs was om preoperatieve chemotherapie aan te bevelen bleef ook na deze update ongewijzigd Een meer recente systematische review van <PERSOON> et al analyseerde de resultaten van ## onderzoeken waarin patiënten met een potentieel resectabele tumor van de oesofagus werden resectie ### De auteurs zochten ook in Chinese literatuurdatabases en vonden daar vijf Chinese studies De overleving na <LEEFTIJD> jaar verschilde niet significant tussen beide behandelgroepen, echter, na drie en na vijf jaar was de overleving in de groep die voorafgaande aan chirurgie chemotherapie had gekregen beter (RR # ##, ##%CI # <DATUM> respectievelijk RR # ##, ##%CI # <DATUM> Geen van de twee beschreven systematische reviews evalueerde de uitkomsten per histologisch subtype De eerste van de twee gevonden RCTs randomiseerde ### patiënten met een plaveiselcel carcinoom van de thoracale oesophagus tussen preoperatieve chemotherapie gevolgde door chirurgie of chirurgie alleen ### De chemotherapie bestond uit twee cycli cisplatine en etoposide, gevolgd door nog twee cycli bij een complete of partiële respons De chemotherapie + chirurgie groep had een significant betere overleving.
688
nvmdl
##-# ##, p=# ##) Er werd voor een random effects model gekozen omdat dat oorspronkelijk in het protocol was vastgelegd, de matige heterogeniteit (I#=##%) voor deze uitkomstmaat maakt een random effects model niet strikt noodzakelijk Er werd een ##% afname in sterfterisico vastgesteld ten gunste van preoperatieve # ##, ##%CI # #<DATUM> verschilde niet significant tussen beide groepen De conclusie van de reviewers dat er onvoldoende bewijs was om preoperatieve chemotherapie aan te bevelen bleef ook na deze update ongewijzigd Een meer recente systematische review van <PERSOON> et al analyseerde de resultaten van ## onderzoeken waarin patiënten met een potentieel resectabele tumor van de oesofagus werden resectie ### De auteurs zochten ook in Chinese literatuurdatabases en vonden daar vijf Chinese studies De overleving na <LEEFTIJD> jaar verschilde niet significant tussen beide behandelgroepen, echter, na drie en na vijf jaar was de overleving in de groep die voorafgaande aan chirurgie chemotherapie had gekregen beter (RR # ##, ##%CI # <DATUM> respectievelijk RR # ##, ##%CI # <DATUM> Geen van de twee beschreven systematische reviews evalueerde de uitkomsten per histologisch subtype De eerste van de twee gevonden RCTs randomiseerde ### patiënten met een plaveiselcel carcinoom van de thoracale oesophagus tussen preoperatieve chemotherapie gevolgde door chirurgie of chirurgie alleen ### De chemotherapie bestond uit twee cycli cisplatine en etoposide, gevolgd door nog twee cycli bij een complete of partiële respons De chemotherapie + chirurgie groep had een significant betere overleving alleen groep, respectievelijk ##% vs ##% en ##% vs ##% In de tweede gevonden RCT werden ### patiënten met een adenocarcinoom van de distale oesophagus of de gastro-oesophageale overgang gerandomiseerd tussen perioperatieve chemotherapie met chirurgie of chirurgie alleen ### De chemotherapie bestond uit twee of drie cycli preoperatieve flurouracil + cisplatine en drie of vier postoperatieve cycli Voor adenocarcinomen van de gastro-oesophageale overgang werd een betere overleving aangetoond in de groep die perioperatieve chemotherapie kreeg (HR #,##, ##%BI #,##-#,##) Dit was niet het geval voor de patiënten met een distaal oesophagus adenocarcinoom (HR #,##, ##%BI #,#<DATUM> ##) Echter, er werden slechts ## patiënten met een distaal oesophagus adenocarcinoom geïncludeerd, wat de waarde van deze bevinding ondermijnt Het is (opnieuw) aangetoond dat preoperatieve chemotherapie een kleine verbetering geeft in de overleving van patiënten met een resectabel oesofaguscarcinoom Echter, eenduidig bewijs dat dit verschil <PERSOON> huidige TNM-classificatiesysteem (TNM classification of malignant tumours, seventh edition) worden tumoren van gastro-oesofageale overgang apart benoemd Het is onduidelijk hoeveel patiënten in deze categorie geïncludeerd werden in bovengenoemde studies Derhalve is het niet mogelijk om de waarde van neoadjuvante chemotherapie voor patiënten met een tumor van de gastro-oesofageale overgang aan te geven De Magic trial ### was aanvankelijk ontworpen voor patiënten met een maagcarcinoom, maar in.
637
nvmdl
##% en ##% vs ##% In de tweede gevonden RCT werden ### patiënten met een adenocarcinoom van de distale oesophagus of de gastro-oesophageale overgang gerandomiseerd tussen perioperatieve chemotherapie met chirurgie of chirurgie alleen ### De chemotherapie bestond uit twee of drie cycli preoperatieve flurouracil + cisplatine en drie of vier postoperatieve cycli Voor adenocarcinomen van de gastro-oesophageale overgang werd een betere overleving aangetoond in de groep die perioperatieve chemotherapie kreeg (HR #,##, ##%BI #,##-#,##) Dit was niet het geval voor de patiënten met een distaal oesophagus adenocarcinoom (HR #,##, ##%BI #,#<DATUM> ##) Echter, er werden slechts ## patiënten met een distaal oesophagus adenocarcinoom geïncludeerd, wat de waarde van deze bevinding ondermijnt Het is (opnieuw) aangetoond dat preoperatieve chemotherapie een kleine verbetering geeft in de overleving van patiënten met een resectabel oesofaguscarcinoom Echter, eenduidig bewijs dat dit verschil <PERSOON> huidige TNM-classificatiesysteem (TNM classification of malignant tumours, seventh edition) worden tumoren van gastro-oesofageale overgang apart benoemd Het is onduidelijk hoeveel patiënten in deze categorie geïncludeerd werden in bovengenoemde studies Derhalve is het niet mogelijk om de waarde van neoadjuvante chemotherapie voor patiënten met een tumor van de gastro-oesofageale overgang aan te geven De Magic trial ### was aanvankelijk ontworpen voor patiënten met een maagcarcinoom, maar in De positieve resultaten van deze studie golden in een subgroepanalyse ook voor deze groep Verdere details over de absolute winst en aantal patiënten in deze subgroep werden niet gegeven noch de power van deze subanalyse zodat een valide conclusie over de waarde van neo-adjuvante chemotherapie voor tumoren van de distale oesofagus en gastro-oesofageale overgang niet gegeven kan worden De conclusie van de meta-analyses is dat er geen tot slechts een klein voordeel is voor neoadjuvante chemotherapie (Gebski, Thirion, Malthaner zowel voor plaveiselcelcarcinomen als adenocarcinomen) Het is natuurlijk mogelijk dat met andere chemotherapie schema's er een ander resultaat zou zijn bereikt, maar dit is een veronderstelling Het argument dat een ECF in de gemetastaseerde setting beter zou zijn dan CF (bij maagcarcinomen) kan niet als argument worden gebruikt om te stellen dat met een dergelijk schema betere resultaten zouden worden bereikt in de neoadjuvante setting In de MAGIC studie zitten inderdaad een aantal patiënten met een distaal slokdarm of gastro-oesofageale overgang tumor Hoewel de auteurs aangeven dat de resultaten van de MAGIC studie evenzeer gelden voor de tumoren van de gastro-oesofageale overgang als voor de maag zijn deze data niet beschikbaar en kunnen deze resultaten helaas niet worden meegenomen in de meta-analyses Het is overigens wel waarschijnlijk dat wanneer deze patiënten in de meta-analyses zouden kunnen worden meegenomen er een positiever resultaat zou worden gevonden Het is echter niet juist om de conclusie van de meta-analyses tegen te spreken door een studie te gebruiken waarin naast maagcarcinomen ook gastro-oesofageale tumoren en distale oesofaguscarcinomen zijn geïncludeerd.
583
nvmdl
in een subgroepanalyse ook voor deze groep Verdere details over de absolute winst en aantal patiënten in deze subgroep werden niet gegeven noch de power van deze subanalyse zodat een valide conclusie over de waarde van neo-adjuvante chemotherapie voor tumoren van de distale oesofagus en gastro-oesofageale overgang niet gegeven kan worden De conclusie van de meta-analyses is dat er geen tot slechts een klein voordeel is voor neoadjuvante chemotherapie (Gebski, Thirion, Malthaner zowel voor plaveiselcelcarcinomen als adenocarcinomen) Het is natuurlijk mogelijk dat met andere chemotherapie schema's er een ander resultaat zou zijn bereikt, maar dit is een veronderstelling Het argument dat een ECF in de gemetastaseerde setting beter zou zijn dan CF (bij maagcarcinomen) kan niet als argument worden gebruikt om te stellen dat met een dergelijk schema betere resultaten zouden worden bereikt in de neoadjuvante setting In de MAGIC studie zitten inderdaad een aantal patiënten met een distaal slokdarm of gastro-oesofageale overgang tumor Hoewel de auteurs aangeven dat de resultaten van de MAGIC studie evenzeer gelden voor de tumoren van de gastro-oesofageale overgang als voor de maag zijn deze data niet beschikbaar en kunnen deze resultaten helaas niet worden meegenomen in de meta-analyses Het is overigens wel waarschijnlijk dat wanneer deze patiënten in de meta-analyses zouden kunnen worden meegenomen er een positiever resultaat zou worden gevonden Het is echter niet juist om de conclusie van de meta-analyses tegen te spreken door een studie te gebruiken waarin naast maagcarcinomen ook gastro-oesofageale tumoren en distale oesofaguscarcinomen zijn geïncludeerd chemotherapie bij het adenocarcinoom van de slokdarm als standaard behandeling te beschouwen Blijft onverlet dat het mogelijk is dat er voor distale oesofaguscarcinomen en gastro-oesofageale overgang tumoren een groter overlevingsvoordeel voor preoperatieve chemotherapie aanwezig is dan de meta-analyses aantonen waarin de data van de MAGIC studie niet zijn geïncludeerd Cardiacarcinomen zijn over het algemeen niet opgenomen in de studies met preoperatieve chemoradiotherapie Een valide uitspraak over de waarde van preoperatieve chemoradiotherapie bij een cardiacarcinoom kan dan ook niet worden gegeven Voor de behandeling van deze tumoren verwijzen wij De werkgroep adviseert unaniem om patiënten met een potentieel resectabel oesofaguscarcinoom (met uitzondering van T#N# tumoren) voorafgaand aan een operatie te behandelen met gelijktijdige De werkgroep is van mening dat deze voorafgaande behandeling bij voorkeur gebeurt met een schema waarbij de radiotherapie wordt gecombineerd met carboplatin en paclitaxel Het doel van preoperatieve chemoradiotherapie is het bereiken van een betere lokale controle en daarmee een betere overleving De voorbije jaren verschenen een aantal matige tot goede systematische reviews die preoperatieve chemoradiotherapie vergeleken met chirurgie alleen Een overzicht van de onderzoeken gepubliceerd sinds de vorige versie (# #) van deze richtlijn wordt gegeven in [bijlage, evidence tabel ] In een systematische review van <PERSOON> et al werden de resultaten van ## studies geanalyseerd waarin patiënten met een potentieel resectabele tumor van de oesofagus werden gerandomiseerd tussen het krijgen van cisplatinum-gebaseerde chemoradiotherapie of geen chemoradiotherapie voorafgaande aan een resectie ### De ## studies includeerden een totaal van <DATUM> patiënten.
560
nvmdl
het adenocarcinoom van de slokdarm als standaard behandeling te beschouwen Blijft onverlet dat het mogelijk is dat er voor distale oesofaguscarcinomen en gastro-oesofageale overgang tumoren een groter overlevingsvoordeel voor preoperatieve chemotherapie aanwezig is dan de meta-analyses aantonen waarin de data van de MAGIC studie niet zijn geïncludeerd Cardiacarcinomen zijn over het algemeen niet opgenomen in de studies met preoperatieve chemoradiotherapie Een valide uitspraak over de waarde van preoperatieve chemoradiotherapie bij een cardiacarcinoom kan dan ook niet worden gegeven Voor de behandeling van deze tumoren verwijzen wij De werkgroep adviseert unaniem om patiënten met een potentieel resectabel oesofaguscarcinoom (met uitzondering van T#N# tumoren) voorafgaand aan een operatie te behandelen met gelijktijdige De werkgroep is van mening dat deze voorafgaande behandeling bij voorkeur gebeurt met een schema waarbij de radiotherapie wordt gecombineerd met carboplatin en paclitaxel Het doel van preoperatieve chemoradiotherapie is het bereiken van een betere lokale controle en daarmee een betere overleving De voorbije jaren verschenen een aantal matige tot goede systematische reviews die preoperatieve chemoradiotherapie vergeleken met chirurgie alleen Een overzicht van de onderzoeken gepubliceerd sinds de vorige versie (# #) van deze richtlijn wordt gegeven in [bijlage, evidence tabel ] In een systematische review van <PERSOON> et al werden de resultaten van ## studies geanalyseerd waarin patiënten met een potentieel resectabele tumor van de oesofagus werden gerandomiseerd tussen het krijgen van cisplatinum-gebaseerde chemoradiotherapie of geen chemoradiotherapie voorafgaande aan een resectie ### De ## studies includeerden een totaal van <DATUM> patiënten preoperatieve chemoradiotherapie hadden een grotere kans op een R# resectie dan patiënten behandeld overleving enkel betrekking had op gelijktijdige chemotherapie en radiotherapie (OR # ##; ##%CI <DATUM> # ##) en niet op chemotherapie gevolgd door radiotherapie (OR # ##; ##%CI # #<DATUM> Een histologische subgroepanalyse toonde bovendien dat het voordeel in overleving niet van toepassing was op plaveiselcelcarcinomen Belangrijk is dat het vastgestelde overlevingsvoordeel gepaard ging met een verhoogde kans op postoperatieve sterfte in patiënten behandeld met preoperatieve chemoradiotherapie (OR # ##, ##%CI <DATUM> # ##), hoewel de incidentie van postoperatieve complicaties vergelijkbaar was in beide groepen (OR # ##, ##%CI # #<DATUM> Patiënten behandeld met preoperatieve chemoradiotherapie toonden een verlaagde kans op locoregionaal recidief (OR # ##, ##%CI # ##-# ##), de kans op recidief op De resultaten van <PERSOON> et al worden grotendeels bevestigd door twee oudere systematische reviews ##<DATUM> die zich elk baseerden op dezelfde zes gerandomiseerde studies Fiorica et al vonden een significant lagere driejaarssterfte in de chemoradiotherapiegroep (OR # ##, ##%CI # ##-# ##), dit ten nadele van een verhoogde kans op postoperatieve sterfte (OR <DATUM> ##%CI # <DATUM> Ook hier toonde een histologische subgroepanalyse dat het overlevingsvoordeel enkel van toepassing was op adenocarcinomen De meest recente systematische review ###, zij het van beduidend mindere kwaliteit, vond twee bijkomende gerandomiseerde studies ten opzichte van <PERSOON> et al <PERSOON>-analyse van de ## geïncludeerde studies bevestigde opnieuw de resultaten van <PERSOON>, hoewel moet opgemerkt worden dat één gerandomiseerde.
661
nvmdl
een grotere kans op een R# resectie dan patiënten behandeld overleving enkel betrekking had op gelijktijdige chemotherapie en radiotherapie (OR # ##; ##%CI <DATUM> # ##) en niet op chemotherapie gevolgd door radiotherapie (OR # ##; ##%CI # #<DATUM> Een histologische subgroepanalyse toonde bovendien dat het voordeel in overleving niet van toepassing was op plaveiselcelcarcinomen Belangrijk is dat het vastgestelde overlevingsvoordeel gepaard ging met een verhoogde kans op postoperatieve sterfte in patiënten behandeld met preoperatieve chemoradiotherapie (OR # ##, ##%CI <DATUM> # ##), hoewel de incidentie van postoperatieve complicaties vergelijkbaar was in beide groepen (OR # ##, ##%CI # #<DATUM> Patiënten behandeld met preoperatieve chemoradiotherapie toonden een verlaagde kans op locoregionaal recidief (OR # ##, ##%CI # ##-# ##), de kans op recidief op De resultaten van <PERSOON> et al worden grotendeels bevestigd door twee oudere systematische reviews ##<DATUM> die zich elk baseerden op dezelfde zes gerandomiseerde studies Fiorica et al vonden een significant lagere driejaarssterfte in de chemoradiotherapiegroep (OR # ##, ##%CI # ##-# ##), dit ten nadele van een verhoogde kans op postoperatieve sterfte (OR <DATUM> ##%CI # <DATUM> Ook hier toonde een histologische subgroepanalyse dat het overlevingsvoordeel enkel van toepassing was op adenocarcinomen De meest recente systematische review ###, zij het van beduidend mindere kwaliteit, vond twee bijkomende gerandomiseerde studies ten opzichte van <PERSOON> et al <PERSOON>-analyse van de ## geïncludeerde studies bevestigde opnieuw de resultaten van <PERSOON>, hoewel moet opgemerkt worden dat één gerandomiseerde Het globale overlevingsvoordeel met preoperatieve chemoradiotherapie wordt overigens ook bevestigd in de systematische review van Gebski et al ### Gebski et al vonden echter wel een overlevingsvoordeel voor plaveiselcelcarcinomen behandeld met gelijktijdige chemoradiotherapie De resultaten van deze review werden echter niet opgenomen in de evidence tabellen gezien het ontbreken van een formele kwaliteitsbeoordeling van de geïncludeerde onderzoeken De tien geïncludeerde onderzoeken werden ook Voor het bekijken van de evidencetabel klik hier Twee nieuwe RCTs werden gevonden in de update uit ### Beide RCTs vergeleken gelijktijdige chemoradiotherapie (radiotherapie gecombineerd met carboplatin of cisplatin + paclitaxel) gevolgd door chirurgie met chirurgie alleen ##<DATUM> De eerste RCT includeerde plaveiselcelcarcinoom patiënten en vond een gunstiger overleving en ziektevrije overleving voor patiënten uit de chemoradiotherapie groep (p=# ### respectievelijk ###, HR niet gegeven) ### Er was geen verschil in postoperatieve complicaties tussen de beide behandelgroepen De sterfte ten gevolge van de behandeling was #,#% vs #% De tweede RCT includeerde patiënten met een plaveiselcel-, adeno- of ongedifferentieerd grootcellig carcinoom, en vond betere resultaten voor de chemoradiotherapie groep wat betreft het aantal R# resecties (##% vs ##%, # ##-# ##) De postoperatieve sterfte was gelijk in beide behandelgroepen (#% vs #% sterfte tot ## dagen Door middel van het Bayes nomogram kan berekend worden wat een OR betekent bij een bepaald basisrisico van vijfjaarsoverleving Een patiënt met een basisrisico van ##% vijfjaarsoverleving die behandeld wordt met chemoradiotherapie zal uitgaande van een OR van # ## een absolute.
707
nvmdl
met preoperatieve chemoradiotherapie wordt overigens ook bevestigd in de systematische review van Gebski et al ### Gebski et al vonden echter wel een overlevingsvoordeel voor plaveiselcelcarcinomen behandeld met gelijktijdige chemoradiotherapie De resultaten van deze review werden echter niet opgenomen in de evidence tabellen gezien het ontbreken van een formele kwaliteitsbeoordeling van de geïncludeerde onderzoeken De tien geïncludeerde onderzoeken werden ook Voor het bekijken van de evidencetabel klik hier Twee nieuwe RCTs werden gevonden in de update uit ### Beide RCTs vergeleken gelijktijdige chemoradiotherapie (radiotherapie gecombineerd met carboplatin of cisplatin + paclitaxel) gevolgd door chirurgie met chirurgie alleen ##<DATUM> De eerste RCT includeerde plaveiselcelcarcinoom patiënten en vond een gunstiger overleving en ziektevrije overleving voor patiënten uit de chemoradiotherapie groep (p=# ### respectievelijk ###, HR niet gegeven) ### Er was geen verschil in postoperatieve complicaties tussen de beide behandelgroepen De sterfte ten gevolge van de behandeling was #,#% vs #% De tweede RCT includeerde patiënten met een plaveiselcel-, adeno- of ongedifferentieerd grootcellig carcinoom, en vond betere resultaten voor de chemoradiotherapie groep wat betreft het aantal R# resecties (##% vs ##%, # ##-# ##) De postoperatieve sterfte was gelijk in beide behandelgroepen (#% vs #% sterfte tot ## dagen Door middel van het Bayes nomogram kan berekend worden wat een OR betekent bij een bepaald basisrisico van vijfjaarsoverleving Een patiënt met een basisrisico van ##% vijfjaarsoverleving die behandeld wordt met chemoradiotherapie zal uitgaande van een OR van # ## een absolute Het is aannemelijk dat preoperatieve gelijktijdige chemoradiotherapie bij patiënten met een potentieel resectabel oesofaguscarcinoom leidt tot winst in lokale controle en overleving Deze conclusie is gebaseerd op studies die cisplatinegebaseerde schema's gebruikten, en een studie die een carboplatin + paclitaxelschema gebruikte De radiotherapiedosis varieerde in deze studies tussen ## en ## # <PERSOON> ##<DATUM> De reden dat de aanbeveling om patiënten met een resectabel oesofaguscarcinoom te behandelen met preoperatieve chemoradiotherapie een niveau # heeft wordt veroorzaakt doordat er slechts # A# studie is en de kwaliteit van de andere beschreven studies Op grond van de heterogeniteit van deze studies is het meest optimale behandelschema niet duidelijk aan te geven In de CROSS trial werden patiënten behandeld met wekelijkse toedieningen van carboplatin en paclitaxel gecombineerd met een dosis van #<DATUM> Gy in dagfracties van <DATUM> Gy ### De bijwerkingen van dit poliklinische schema waren zeer acceptabel en postoperatieve morbiditeit en mortaliteit in deze studie was niet verhoogd ten opzichte van patiënten die geen voorbehandeling hadden gekregen Op grond van deze gegevens en de ervaring in <LOCATIE> met dit schema geeft de werkgroep de voorkeur aan dit schema boven een schema met cisplatin bevattende Is preoperatieve behandeling (neoadjuvante chemo- versus chemoradiotherapie) zinvol bij het In twee kleinere gerandomiseerde studies werd neoadjuvante chemotherapie rechtstreeks vergeleken met neoadjuvante chemoradiotherapie Een <PERSOON> onderzoek toonde geen verschil in overleving na neoadjuvante chemoradiotherapie versus neoadjuvante chemotherapie ###.
604
nvmdl
aannemelijk dat preoperatieve gelijktijdige chemoradiotherapie bij patiënten met een potentieel resectabel oesofaguscarcinoom leidt tot winst in lokale controle en overleving Deze conclusie is gebaseerd op studies die cisplatinegebaseerde schema's gebruikten, en een studie die een carboplatin + paclitaxelschema gebruikte De radiotherapiedosis varieerde in deze studies tussen ## en ## # <PERSOON> ##<DATUM> De reden dat de aanbeveling om patiënten met een resectabel oesofaguscarcinoom te behandelen met preoperatieve chemoradiotherapie een niveau # heeft wordt veroorzaakt doordat er slechts # A# studie is en de kwaliteit van de andere beschreven studies Op grond van de heterogeniteit van deze studies is het meest optimale behandelschema niet duidelijk aan te geven In de CROSS trial werden patiënten behandeld met wekelijkse toedieningen van carboplatin en paclitaxel gecombineerd met een dosis van #<DATUM> Gy in dagfracties van <DATUM> Gy ### De bijwerkingen van dit poliklinische schema waren zeer acceptabel en postoperatieve morbiditeit en mortaliteit in deze studie was niet verhoogd ten opzichte van patiënten die geen voorbehandeling hadden gekregen Op grond van deze gegevens en de ervaring in <LOCATIE> met dit schema geeft de werkgroep de voorkeur aan dit schema boven een schema met cisplatin bevattende Is preoperatieve behandeling (neoadjuvante chemo- versus chemoradiotherapie) zinvol bij het In twee kleinere gerandomiseerde studies werd neoadjuvante chemotherapie rechtstreeks vergeleken met neoadjuvante chemoradiotherapie Een <PERSOON> onderzoek toonde geen verschil in overleving na neoadjuvante chemoradiotherapie versus neoadjuvante chemotherapie ### chemoradiotherapie De preoperatieve chemotherapie bestond in beide onderzoeksgroepen uit een combinatie van leucovorin, cisplatinum en #-fluorouracil Het aantal R# resecties was ##% in de chemotherapiegroep versus ##% in de chemoradiotherapiegroep De totale overleving verschilde niet chemotherapiegroep en ##% in de chemoradiotherapiegroep In de eerder vermelde studie van Cao et al ### werden ### patiënten gerandomiseerd tussen preoperatieve radiotherapie, preoperatieve chemotherapie, preoperatieve gecombineerde chemoradiotherapie of chirurgie alleen De preoperatieve chemotherapie bestond in de chemotherapiegroep en de chemoradiotherapiegroep uit een combinatie van mitomycine, cisplatinum en #-fluorouracil Het aantal R# resecties was ##% in de chemotherapiegroep ##% in de chemoradiotherapiegroep, maar statistische significantie van dit verschil werd niet In de update van de literatuur in ### werd één nieuwe RCT van Burmeister et al gevonden, waarin ## patiënten met adenocarcinoom tussen chemotherapie en chemoradiotherapie werden gerandomiseerd ### Chemotherapie bestond uit een combinatie van cisplatine en fluorouracil Deze trial beoogde oorspronkelijk ### patiënten te includeren maar slaagde daar niet in door een te lange wachttijd voor de radiotherapie Er werd geen significant verschil gevonden in overleving of progressievrije overleving tussen beide groepen (HRs niet gerapporteerd, wel in curves weergegeven) De vijfjaarsoverleving was ##% in de chemotherapie groep, vs ##% in de chemotherapie + radiotherapie groep (p=#,##) Graad # of hoger toxische reacties werden even vaak gezien in beide patiëntengroepen, en de postoperatieve sterfte was #% in beide groepen Het aantal R# resecties verschilde niet significant (##,#% vs ##,#%).
611
nvmdl